MMA-trainer Benny Rogmans: ‘Er is niets om bang voor te zijn. De pijn komt pas achteraf’

© JELLE VERMEERSCH
Jef Van Baelen
Jef Van Baelen Journalist voor Knack

Van een tijdverdrijf voor gewelddadig tuig tot een potentieel olympische vechtsport: kooivechten of ‘mixed martial arts’ heeft zich uit de marginaliteit geknokt. ‘Dit is een reservaat waarin mannen nog ruig mogen zijn.’

‘Kijk. Zie je die rosse beer daar?’ Benny Rogmans, instructeur closecombat bij onze paracommando’s, kijkt vertederd naar een jonge vechter die zich uit een omklemming probeert te bevrijden. ‘Dat is Jamie, net achttien geworden. Op school konden ze niets met hem aanvangen. Niet studeren, ambras maken, spijbelen… Tot zijn moeder hem naar hier stuurde. Jamie is hier een ander mens geworden. Een voorbeeldleerling.’

Jamie traint bij Team Topfighter in Dessel, de club waarvan Rogmans het uithangbord en de spil is. In zijn club kun je je bekwamen in vechtsporten zoals thaiboksen en Braziliaans jiujitsu, of – ter ontspanning – een uurtje op een bokszak komen beuken. Maar je kunt hier, zoals Jamie, ook kiezen voor de charmes van dé vechtsport van het moment: mixed martial arts (MMA), in de volksmond beter bekend als kooivechten.

‘MMA combineert alle vechtsporten’, vertelt Rogmans. ‘Het is worstelen, kickboksen, judo, karate en boksen tegelijk. Toen ik voor het eerst een kooigevecht zag, wist ik het meteen: dit wordt mijn sport. MMA gaat over de vraag wie de meest complete vechter is. Dat was meteen ook mijn ambitie: de meest complete vechter zijn. Op zoek naar een trainer liep ik begin jaren negentig Leon van Dijk tegen het lijf, een Nederlander, en toen een van de beste vechters van de wereld. Ik had al een zwarte gordel in het judo, maar Leon pakte mij in als een kerstcadeautje. Hij gaf me het pak slaag van mijn leven. Maar ik bleef terugkomen. Trainen, trainen, trainen, tot ik niet meer kon gaan of zelfs niet meer met de auto kon rijden. (lacht) In plaats van een gewone auto met versnellingen heb ik mij toen een automatique gekocht.’

Rogmans vocht zijn eerste officiele kamp in Moskou, 22 jaar geleden, op een moment dat de sport in België hoogstens in het ondergrondse bestond. Sindsdien is er veel veranderd. Kooivechten is vandaag zowaar een rage. Alleen al in Vlaanderen kwamen er het afgelopen jaar drie MMA-clubs bij. Precieze cijfers over het aantal beoefenaars zijn er niet, maar er zijn wel een paar goeie indicaties. Zo leert een inventarisatie dat het aantal beoefenaars van ‘risicovechtsporten’ (MMA, kickboksen, thaiboksen en boksen) tijdens het eerste decennium van deze eeuw steeg van minder dan 1000 naar meer dan 6000. Jeroen Scheerder, sportsocioloog aan de KU Leuven, gaat ervan uit dat de groei minstens voor een deel te danken is aan de kooivechterij. ‘Dit is een meer dan significante tendens. Zulke groeicijfers zie je bij geen enkele andere sport.’

Jezus tegen de duivel

MMA wint zeker niet alleen in Vlaanderen aan populariteit. De grootste trendsetter is Amerika, de bakermat van het Ultimate Fighting Championship (UFC), verreweg de belangrijkste MMA-organisatie ter wereld. Het UFC, zeg maar de Fifa van de kooivechterij, verwisselde onlangs van eigenaar voor 3,6 miljard euro. Een bom geld, al staat daar ongetwijfeld een aardige return tegenover. UFC-wedstrijden kunnen vandaag via digitale betaalkanalen bekeken worden in 160 landen. In de kijkcijfers hebben de gevechten de bokswedstrijden al ingehaald. En ga er maar van uit dat die tendens zich nog even zal doorzetten. Voor het eerst in de jonge geschiedenis is er in de MMA een echte wereldster opgestaan. Conor McGregor is zijn naam, een grofgebekte Ierse vechter met de looks van een filmster. McGregor schreef in november 2016 geschiedenis door als eerste vechter ooit een UFC-titel te behalen in twee gewichtsklassen. Het gevecht vond plaats in de legendarische Madison Square Garden in New York en werd via betaaltelevisie in bijna twee miljoen huiskamers gevolgd. Nooit eerder vertoond, meldde UFC-voorzitter Dana White. ‘Als we dat record ooit willen breken, zullen we Jezus tegen de duivel moeten laten vechten.’

White heeft grote ambities met de sport. Hij voert campagne om MMA op het programma van de Olympische Spelen te krijgen, en voert onder meer historische argumenten aan. Kooivechten is nauw verwant aan pankration, een combinatie van worstelen en boksen die bijzonder populair was in het oude Griekenland, en al in de zevende eeuw voor Christus de olympische status kreeg.

Of het Internationaal Olympisch Comité snel oren zal hebben naar historische argumenten is voorlopig zeer de vraag. Meer dan andere vechtsporten worstelt MMA nog altijd met een imagoprobleem – en dat heeft het UFC zelf gecreëerd.

De eerste kamp in de geschiedenis van het UFC werd gevochten in Denver, op 12 december 1993. YouTube-filmpjes van dat gevecht laten er weinig twijfel over bestaan: de bloeddorstigheid primeerde toen nog op de sportiviteit. De eerste vechter die de kooi betrad, was Teila Tuli, een kale Hawaïaanse sumoworstelaar met morbide obesitas. Tuli’s tegenstander was Gerard Gordeau, een imposante Nederlandse karateka. Langer dan een halve minuut heeft het gevecht niet geduurd. Na een kort verkennend dansje koos Tuli voor de aanval. Molenwiekend stormde hij op Gordeau af, maar bij het eerste stevige contact verloor hij zijn evenwicht. Tuli probeerde nog overeind te krabbelen, maar vergat daarbij zijn dekking. Waarop Gordeau hem trakteerde op een harde karatetrap in het gezicht, een fractie later gevolgd door een genadeloze klap met de blote vuist. Behalve de kamp verloor Tuli daarbij ook twee voortanden. Een tand vloog in het publiek, een andere bleef achter in de voet van Gordeau.

Foute jongens

Benny Rogmans kent de vaak bloedige voorgeschiedenis van zijn sport. Een jaar na de eerste UFC-wedstrijd in Denver werd hij uitgenodigd voor een toernooi in Moskou. ‘De sport heette toen nog free fighting’, zegt hij. ‘Dat mocht je letterlijk nemen. Er waren nauwelijks regels.’ Toch hoefde Rogmans geen moment over de uitnodiging na te denken. ‘Waarvoor moest ik bang zijn? Het ergste wat er kon gebeuren, was dat mijn lamp zou uitgaan. Pijn heb je in de kooi zelden of nooit. Tijdens een gevecht zit er zo veel adrenaline in je lijf dat je niets voelt. De pijn komt achteraf.’

Het licht gíng uit. Rogmans verloor zijn eerste wedstrijd op knock-out. ‘Ik had de pech dat ik in mijn eerste kamp al uitkwam tegen de Russische kampioen, een vechter die ik van haar noch pluim kende. Een paar kniestoten in mijn gezicht en het was gedaan. Dat hoort er nu eenmaal bij. Spijt heb ik er nooit van gehad. In mijn ogen bestaat verliezen niet. Ofwel win je, ofwel leer je. Plus: door mijn deelname aan dat toernooi heb ik de sport in België een eerste boost gegeven. In het milieu werd ik onthaald als een held. Veel andere vechters raakten erdoor geïnspireerd. Helaas ook jongens met de foute mentaliteit.’

Rogmans kent het cliché. Kooivechten als een sport voor kortharig, bloeddorstig rapaille. Menselijke hanengevechten. ‘Mijn sport is lang gelinkt aan criminelen en cafévechters. Zeker, in de beginjaren, toen MMA nog niet georganiseerd was, was die slechte reputatie minstens voor een deel terecht. Maar de laatste tien jaar is er veel ten goede veranderd. Op verzoek van de federatie heb ik een reglement opgesteld. De strijd tegen het negatieve imago is zowat mijn levenswerk geworden. Cafévechters krijg ik nog weleens over de vloer, maar ze houden het nooit lang vol. Ik herken ze zo, die jongens. Als er in mijn club eentje binnenstapt, zet ik hem tegenover een van mijn toppers. (grijnst) Meestal zie ik ze daarna nooit meer terug.’

Dokters en advocaten

Rogmans vertelt dat zijn sport, mede dankzij striktere regels en medische begeleiding, een stuk veiliger is geworden. Maar veiliger is niet hetzelfde als zonder gevaar.

In april vorig jaar overleed de Portugese MMA-vechter Joao Carvalho, twee dagen nadat hij haast letterlijk tot moes was geslagen door Charlie Ward, nota bene een ploegmaat van Conor McGregor. Carvalho is niet de enige kooivechter die niet meer over zijn sport te interviewen valt. Het afgelopen decennium kostte de sport aan minstens een dozijn vechters het leven. In de meeste gevallen ging het om amateurs, gesneuveld in gevechten zonder een scheidsrechter.

De rol van de scheidsrechter is in deze sport niet dezelfde als in pakweg voetbal. ‘MMA is levensgevaarlijk zonder een goeie scheidsrechter’, zegt Rogmans. ‘Daarmee bedoel ik: iemand die het spel begrijpt en perfect weet wanneer hij de kamp moet beëindigen.’

Rogmans beklemtoont ook het belang van goede medische begeleiding. ‘Als een van mijn jongens tijdens een gevecht knock-out gaat, mag hij acht weken niet trainen en stuur ik hem naar het ziekenhuis voor een hersenscan. Ik denk dat het bij alle Belgische clubs gebeurt. Zeker in ons land is MMA de underground ontgroeid. Dat zie je ook aan het soort volk dat wij aantrekken. In mijn club heb ik ook dokters en advocaten die aan MMA doen. Elk jaar organiseer ik hier een groot toernooi. Dit jaar hadden we meer dan 2000 mensen, onder wie de Desselse burgemeester en het hele schepencollege. Ze vinden het prachtig wat ik hier doe. Omdat ze het begrijpen.’

De Vlaamse sportraad definieert risicovechtsporten als ‘sporten waarbij het via bepaalde technieken is toegestaan om aan de tegenstander slagen of stoten toe te dienen met de intentie de fysieke of psychische integriteit van de tegenstander te verminderen’. Waarom worden uitgerekend díé varianten plots zo populair? Sportsocioloog Jeroen Scheerder ziet een verband met een meer algemeen fenomeen. ‘Het succes van extreme vechtsporten past in een meer algemene hang naar opwinding, spektakel en festivalisering van de sport’, zegt hij. ‘Denk aan evenementen zoals de Spartacus Run, bijzonder druk bijgewoonde loopwedstrijden waarbij het spektakel en de sensatie minstens zo belangrijk zijn als het lopen zelf. Je kunt die hang naar spektakel bekijken als een vorm van escapisme, weg van het voorspelbare, beregelde en eentonige van het moderne leven.’

De smaak van bloed

Escapisme was zonder twijfel ook een van de drijfveren van Jonathan Gottschall, schrijver en docent Engels aan een kleinere Amerikaanse universiteit, die in de bestseller The Professor in the Cage (2015) zijn metamorfose tot niet onverdienstelijk kooivechter beschrijft. De auteur laat er in het begin van zijn boek weinig misverstand over bestaan. Hij hoopt dat de sensatie van de kooi hem zal verlossen uit de sleur die zijn academische carrière is geworden. Maar Gottschall graaft dieper. Hij wil ook weten waarom die kooi zo opwindend is. ‘Het bloed dat in mijn mond liep was weerzinwekkend lekker’, schrijft hij. ‘Het maakte me alles duidelijk: mannen houden van nature van de zilte smaak van bloed.’

Waarom vindt hij zo’n bloederig gevecht als dat tussen Tuli en Gordeau eigenlijk wel lekker om naar te kijken? En waarom lijken vooral mannen zo gevoelig voor die geheime sensatie? Omdat ze van nature vechters zijn, stelt Gottschall. Zeker, nogal wat van de mannelijke gedragingen zijn cultureel bepaald, en ja, er bestaan beschavingen waarin mannen niet significant vaker gewelddadiger zijn dan vrouwen. Maar het zijn wel uitzonderingen. In verreweg de meeste beschavingen is er een duidelijk man-vrouwverschil als het gaat over competitiviteit, geweld en agressie. Op zoek naar een verklaring komt Gottschall terecht bij de biologie. Mannen produceren tijdens hun leven miljarden zaadcellen, vrouwen houden het meestal op een eicelletje of vierhonderd. Het gevolg is een concurrentiestrijd, zij het een concurrentiestrijd die we steeds meer proberen te temperen.

Pogingen om onze aangeboren neiging tot geweld en agressie te onderdrukken zijn uiteraard sterk toe te juichen. Ze hebben ervoor gezorgd dat onze samenleving vandaag veiliger en vredelievender is dan ooit. Maar of daarmee ook de mannelijke driften volledig uitgeroeid zijn? En willen vrouwen hun zeldzame eicel wel schenken aan zo’n compleet driftloze man? Zou het toeval zijn dat ‘lafheid’ nog altijd de grootste belediging is die je als man kunt krijgen? Driewerf nee, zegt Gottschall. ‘Een van de belangrijkste redenen dat ik wilde vechten, was de reden waarom mannen altijd al hebben gevochten: om erachter te komen of ik laf ben.’

Wat betekent het om in de eenentwintigste eeuw een man te zijn? Over de kwestie schreef de Britse journalist Tim Samuels vorig jaar het boek Waar is mijn speer? Samuels waarschuwt voor een samenleving die zich wil ‘bevrijden’ van alle vormen van mannelijkheid. Een tegenreactie zal sowieso volgen, en die zal niet altijd even gezond zijn: ‘Als een jonge man zijn werkkleding bij de Primark inruilt voor een uniform in Syrië, en zijn nine to five-baantje (en seksuele frustratie, ongetwijfeld) achterlaat om te gaan wapenkletteren met een groep gelijkgestemden in een zandbak, wordt er vast en zeker een illusie van echte mannelijkheid nagejaagd.’

Mannen met baarden

Is het succes van MMA te begrijpen als tegenreactie op de onderdrukking van het masculiene? Sportsocioloog Jeroen Scheerder twijfelt er niet aan. ‘Je kunt er moeilijk naast kijken,’ zegt hij, ‘in onze samenleving zijn de masculiene waarden na eeuwen van dominantie op hun retour. Denk aan de vervrouwelijking van het onderwijs, of kijk naar het modebeeld. Als ik sommige voetballers zie, krijg ik de indruk dat ze meer tijd doorbrengen in het kapsalon dan op het veld. Om nog te zwijgen van de vele schwalbes. Er is duidelijk een tegenbeweging begonnen. De gladde metroseksueel moet meer en meer plaats ruimen voor mannen met baarden en houthakkershemden. Dat verraadt een zeker verlangen naar ruigheid, waar ook de sport een vehikel voor kan zijn. Een harde vechtsport zoals MMA leent zich daar perfect toe. Je kunt de kooi als een soort reservaat beschouwen, een plek waar mannen ongestraft nog eens lekker ruig mogen doen.’

Scheerder noemt zichzelf niet de grootste fan van het kooivechten. ‘Maar ik wil zeker niet pleiten voor een verbod, zoals in Scandinavië. De groeiende populariteit van de sport wijst op een behoefte. Als je die onderdrukt en verbiedt, stuur je ze naar het ondergrondse, en is alle controle meteen zoek. Misschien bieden zulke extreme vechtsporten ook wel wat mogelijkheden in de strijd tegen radicalisering. Minstens voor een deel heeft radicalisering te maken met de zoektocht naar identiteit. Niemand zal mij tegenspreken als ik zeg dat een radicale vechtsport een gezondere manier is om je identiteit in te vullen dan de strijd van de IS.’

De herontdekking van de woeste man – is dat dan de sleutel van het succes? Niet helemaal. MMA blijkt niet uitsluitend een mannenzaak, blijkt in de club van Benny Rogmans. ‘Ik geef ook MMA-trainingen aan vrouwen. Meer en meer zelfs’, vertelt Rogmans. ‘Maar de ambitie is anders. Vrouwen doen vaak aan MMA omdat het een complete training is, en omdat ze er een mooi afgelijnd lichaam van krijgen. In de regel zijn ze minder competitief dan mannen. Al zijn er wel uitzonderingen. Ik heb hier ook ooit een echte kampioene mogen trainen. Een ware vechtmachine. (grijnst) Op een dag kwamen hier twee jongens uit Luik aankloppen, buitenwippers met een ego van hier tot in Tokio. Ik heb ze als test laten vechten tegen onze beste vrouw. Lang heeft dat gevecht niet geduurd. En die gasten heb ik hier nooit meer teruggezien.’

Tekst JEROEN DE PRETER, foto’s JELLE VERMEERSCH

‘Eén tand vloog in het publiek. De andere bleef in de voet van de tegenstander zitten.”Je kunt de kooi als een soort reservaat beschouwen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content