“Een scorende middenvelder. Iemand die de lijnen uitzet, zijn ploeggenoten coacht, het vuile werk opknapt als het moet én belangrijke doelpunten maakt”, zo omschreef het Nederlandse dagblad De Volkskrant wielrenner Erik Dekker. Zelf scoren lukte dit seizoen nog niet, hoewel hij niet ver uit de buurt bleef tijdens de eerste twee wereldbekerwedstrijden met een elfde plaats in Milaan-Sanremo en een vijfde in de Ronde van Vlaanderen.

De nu drieëndertigjarige Nederlander kende in 2001 zijn topjaar met winst in de Amstel Gold Race, het eindklassement van de wereldbeker en een rit in de Tour. In de daaropvolgende campagne trok hij die lijn meteen met een overwinning in Tirreno-Adriatico, maar toen sloeg het noodlot toe. Net op het moment dat hij promoveerde tot het nieuwe nummer één op de UCI-ranglijst, kwam Dekker lelijk ten val in Milaan-Sanremo.

Een heupbreuk en later een pijnlijke knie hielden hem twee seizoenen weg van waar hij thuishoort : de top van het internationale wielrennen. Langzaam maar zeker neemt hij zijn plaats weer in. Zondag behoort Dekker samen met Oscar Freire en Michael Boogerd tot de speerpunten van Rabobank in de Amstel Gold Race.

De Ronde van Vlaanderen moet het hebben van de opeenvolging van hellingen, de kasseien, het draaien en het keren, Parijs-Roubaix is bonken op de stenen en straks komt het klimwerk eraan met de Ardense klassiekers. Wat is er specifiek aan de Amstel Gold Race ?

Erik Dekker : “De Amstel Gold Race vormt een beetje een mix tussen de Ronde van Vlaanderen en Luik-Bastenaken-Luik. Je vergelijkt de Gold Race het best met de Ronde, met dien verstande dat je altijd op een mooie weg kan rijden ( lachje). Anderzijds begint het verdacht veel op klimmen te lijken. Nu de finish op de Cauberg ligt en dus ook de Eyserbosweg en de Keutenberg zich een stuk dichter bij de aankomst bevinden, verlos je toch een behoorlijk gezelschap van de favorietenrol.”

De Ronde van Vlaanderen, bijvoorbeeld, blijft voor de renners belangrijker dan de Gold Race ?

“Qua historie en heroïek hebben de monumenten natuurlijk een streepje voor. De Amstel Gold Race moest lang tegen dat statuut opboksen, maar in de loop der jaren won de koers duidelijk aan belang, zowel bij de volgers en het publiek als bij de renners. Het parcours is in elk geval een wereldbekerwedstrijd waardig.”

Hoe belangrijk is die wereldbekerklassieker voor jullie ploeg ?

“Op voorhand pieken we er niet naar, maar die koers lééft wel heel erg binnen de ploeg. We hebben in Nederland één wereldbekerwedstrijd en één grote profploeg. Dat maakt dat de Amstel Gold Race, vooral voor de sponsor, bijzonder is.”

Rabobank begon uitstekend aan het seizoen. Hoe verklaar je dat succes ?

“De frisse wissel in de ploegleiding blijkt een frisse uitwerking te hebben op het team. Het feit dat Maarten den Bakker en ikzelf – toch twee niet-onaardige renners – opnieuw voluit meedraaien, maakt dan weer dat we in de breedte sterker staan.”

Laat ons met de eerste factor beginnen : welke andere accenten legde Erik Breukink als ploegleider ?

“Je kan niet echt meten welk effect de komst van Erik Breukink heeft of nagaan hoe het zou gelopen zijn met de situatie van vorig jaar. Het is zeker een voordeel dat Erik in het Spaans kan communiceren met Oscar Freire, een belangrijke pion in onze ploeg. Bovendien neemt Frans Maassen nu een prominentere functie op dan afgelopen seizoen waardoor ook hij zijn stempel drukt op het team.”

Welke accentverschuivingen merk je nog ?

“Erik is kopman geweest en dat zie je. Hij zorgt voor glasheldere afspraken. Bij een sprint met Hunter of De Jongh en Freire, bijvoorbeeld, bestaat er geen discussie : Hunter of De Jongh bereiden de sprint voor en we trekken de kaart Freire. Die duidelijkheid is een goede zaak. Door knopen door te hakken bega je soms ook fouten, maar nu en dan een verkeerde keuze maken vind ik beter dan altijd proberen de gulden middenweg te bewandelen.”

Was het vertrek van Jan Raas als manager voor de renners een verrassing ?

Theo de Rooij drukte het mooi uit : ‘Het was een donderslag bij bewolkte hemel.’ We hoorden en zagen dat het niet allemaal koek en ei was, maar half december hield niemand er nog rekening mee dat er iets zou gebeuren. Op de dag zelf moesten we wel even slikken. Puur voor de ploeg was Raas een gouden vent, hij stond er voor zijn renners, voor zijn personeel – zoals Theo dat nu ook voortreffelijk doet. Maar ja, er bestond een verschil in mening tussen Rabobank en Jan Raas en dan trekt de geldschieter logischerwijze aan het langste eind.”

De tweede factor : jouw terugkeer en die van Maarten den Bakker. ‘Erik Dekker is zelfs belangrijk als hij niet wint’, stond er te lezen in de Volkskrant, die het verder nog had over ‘het Dekker-effect’.

“Ik heb interesse in andere jongens : als ze wel of niet goed rijden, praat ik met hen. Maar het Dekker-effect ? Dat wil vooral zeggen dat er met mij weer een extra kopman ter beschikking is. En ook Maarten geldt als vaste waarde.”

Hoe voelde het aan om na twee jaar blessureleed weer eens volop te kunnen trainen tijdens de winter ?

“Heerlijk. Op het trainingskamp begin januari streed ik eindelijk weer met gelijke wapens. Twee jaar lang liep ik achter de feiten aan. Ik haalde na verloop van tijd nog een bepaald niveau, maar plafonneerde op tachtig, vijfentachtig procent. Op het vlakke ging het allemaal nog, maar in de koersen waar ik me wilde tonen, de lastige wedstrijden, kwam ik tekort.”

In 2002 brak je je heup en vorig seizoen kampte je dan met die mysterieuze kniepijn. Wat scheelde er precies ?

“Op oudejaarsdag stootte ik mijn knie. Wat er scheelde ? Het lag allicht niet alleen aan dat ene incidentje. Als je een van de vier pezen bezeert, dan gaan die andere drie harder moeten werken en krijg je daar weer problemen mee.”

Op scans en röntgenfoto’s merkten ze nooit iets op. Begin je dan niet te denken dat het om een mentale kwestie gaat ?

“Daar hou je op een gegeven moment rekening mee. Dan kan je jezelf twee keer in de arm knijpen, maar als het écht pijn doet, dan schort er iets. Pas toen ik na de Tour Peter Vergouwen, oud-dokter van het Nederlands Olympisch Comité, consulteerde, kwam er licht aan het einde van de tunnel. Hij had eerder al iets gelijkaardigs meegemaakt met een atleet en met een mountainbikester. Hij bracht alles in kaart en stelde een aantal behandelingen voor. Voor het eerst kreeg ik het gevoel dat er een plan bestond, dat ik op de goede weg zat. Vergouwen zei me : ‘Als je iets voelt, stop dan onmiddellijk je training.’ Voordien mocht ik altijd blijven fietsen, ook als ik last ondervond. Dat idee klopte ook wel, want al zat ik vier uur op de fiets met veel pijn, de dag nadien was het niet erger. Ik maakte niets stuk.”

De vreemdste behandeling die Vergouwen opperde, bestond erin dat je geregeld aan het vel rond je knie moest trekken.

“Het vel op mijn knieschijf stond op glimmen, zeg maar. Het was te strak en ik moest dat dus lostrekken. Petra, mijn vrouw, moest zelfs helpen om het vel in verscheidene richtingen te bewegen.”

Iets anders : toen je in 1992 de zilveren medaille behaalde op de Olympische Spelen, voorspelde iedereen jou een grote carrière. Temeer omdat je meteen na je overstap naar de profs, datzelfde najaar nog, tiende en elfde eindigde in je eerste wereldbekerwedstrijden. Het duurde echter tot 1997 vooraleer je nog een keer zo’n sprekend resultaat boekte. Waaraan lag dat ?

“Na die resultaten in 1992 dacht ik ook : volgend jaar doe ik mee voor de prijzen. Achteraf besef ik dat ik die prestaties vooral op moral leverde. Na de Spelen leefde ik op een roze wolk, dan kun je heel diep gaan. Ik herinner me dat ik na elke wedstrijd helemaal total loss was. Neem je die enkele koersen in 1992 weg, dan constateer je een mooie geleidelijke progressie in de volgende jaren. Kijk maar naar de wereldranglijst : het ging elk seizoen in stijgende lijn.”

Is het ook niet zo dat je lange tijd niet voldoende in jezelf geloofde ?

“( Schoorvoetend.) Dat heeft er mogelijk mee te maken. Op een bepaald moment moet dat kwartje vallen en moet je denken : misschien ben ik wel echt goed. Ik geloof dat de mentale factor meespeelt, maar ik had ook de tijd nodig om lichamelijk sterker te worden.”

Wanneer viel het kwartje, wanneer kwam de ‘déclic’ er ?

“Tijdens de slotweek van de Tour in 1997 vervulde ik mijn taak en ging ik bidons halen. Tegelijkertijd moesten andere renners lossen. Toen zei ploegleider Adri van Houwelingen me : ‘Jij bent beter dan je denkt, durf je eigen kans te gaan.’ De volgende dag was ik voor het eerst mee in de goede ontsnapping tijdens een Touretappe. Een maand later won ik de Ronde van Nederland, waar ik Jan Ullrich klopte. Dat beschouw ik als mijn eerste doorbraak.”

Wees de nipte spintnederlaag in de Ronde van Vlaanderen in 2001 ook niet op een gebrek aan zelfvertrouwen ?

“Ja, dat was mijn laatste grote les. Vanaf toen wist ik dat ik mezelf in dat soort wedstrijden met zulke afstanden nooit mag onderschatten. Twee weken later in Luik-Bastenaken-Luik bracht dat me al iets op. Op de helling van Saint-Nicolas gaf ik de eerste honderd meter nog een keer alles in dienst van Boogerd. Toen ik me op kant zette, dacht ik : daarvoor alleen ben ik niet naar hier gekomen, ik wil ook punten sprokkelen voor de wereldbeker. Ik trok me weer op gang en werd achtste. Na zo’n zware koers zit iedereen immers stuk.”

In 1999 kende je een dieptepunt in je carrière, toen je wegens een te hoge hematocrietwaarde niet mocht starten in het WK in Verona. Hoe kijk je daarop terug ?

“Een heel vervelende periode, zowel voor mezelf als voor mijn vrouw en mijn familie. In december raakte het rapport bekend en spraken ze me vrij van schuld : de te hoge hematocrietwaarde was niet het gevolg van epo-gebruik. De mogelijke oorzaak was de te lang en te strak zittende stuwband rond mijn arm. Die uitspraak was voor mij heel belangrijk.”

Er blijft een waas van mysterie hangen rond het dopinggebruik in het wielrennen. In elk interview krijg je er wellicht een vraag over…

“( Pikt in.) Dat valt nog wel mee, hoor. Het zou fantastisch zijn als de controles waterdicht zouden zijn en niemand nog doping kán nemen, maar dat zal helaas niet gebeuren. Het wielrennen verschilt niet van het echte leven : daarin worden ook de grenzen van het toelaatbare afgetast.”

Bestaat het gevaar niet dat ‘de mensen’ elke prestatie in twijfel gaan trekken ?

“Als renner maak ik me daar soms ook druk in. Ik kan de Kwaremont oprijden en denken : die vijf renners die voor me fietsen, wat hebben die allemaal niet uitgespookt ? Maar ik maakte voor mezelf uit dat ik me niet meer ga bezighouden met die vraag, want dat heeft toch geen zin.”

door Roel Van den broeck

‘Erik Breukink is kopman geweest en dat merk je. Hij zorgt voor glasheldere afspraken.”Die sprintnederlaag in de Ronde van Vlaanderen 2001 was mijn laatste grote les.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content