Op Standard na doven de Luikse voetbalclubs al net zo snel uit als de hoogovens van de oude industriereus Cockerill. Maar stroomt er eigenlijk nog arbeidersbloed door de aderen van het stamnummer 16?

Marc-Antoine, Christophe, Philippe en Tony komen binnengedruppeld op de plaats van afspraak en installeren zich aan een tafeltje van café Standard. Het café draagt dezelfde naam als… de supermarkt die recht tegenover de fabriek van Ferblatil staat, in de schaduw van het Maurice Defrasnestadion, waar de beeltenis van Roger Claessen de meest zichtbare link met de goeie ouwe tijd is. Het is grijs buiten, de sfeer is somber en er valt weinig goed nieuws te rapen. Fabrieken blazen hun laatste adem uit, vakkundig vermoord door tomeloos winstbejag. De vier vrienden hebben een getekend gezicht. Ze zijn gisteren nog mee gaan betogen in Brussel, schouder aan schouder met de werknemers van Ford Genk, tegen de bezuinigingspolitiek van de huidige regering en voor het behoud van arbeidsplaatsen. Extra reden voor die optocht: hun bedrijf, Chertal, heeft de deuren moeten sluiten.

“We weten niet wat morgen brengt”, steekt Tony van wal. “Als een arbeider uit de streek een lening wil aangaan omdat hij een wagen wil kopen, weigeren de banken gewoon zodra ze horen dat hij bij ArcelorMittal werkt.” Marc-Antoine heeft het nog steeds liever over Cockerill, zoals het bedrijf heette in de tijd dat de acties van zijn vader, Roger Claessen, bejubeld werden in de Luikse regio. Terwijl vader Roger het de verdedigers van de tegenstander warm deed krijgen, rolde zoon Marc-Antoine in een helse hitte staaldraad op gigantische bobijnen. Roger en Marc-Antoine, vader en zoon, beiden uit een verschillende periode, maar de naam Claessen is en blijft een begrip in Wallonië. Feit is dat het ongenoegen vandaag niet met dezelfde verbetenheid wordt geuit als in de jaren vijftig en zestig. Er is een vorm van fatalisme in de rangen geslopen. De vier vrienden hebben in verschillende staalbedrijven gewerkt en alle vier hebben ze een hard leven achter de rug. Dat kan niet anders als je een huis moet afbetalen, een baby moet grootbrengen of kleinkinderen opvoeden. Maar wat er ook gebeurt, voetbal blijft belangrijker. Er is geen sprake van dat Standard hetzelfde lot beschoren zal zijn als de bedrijven van Mittal.

“Misschien blijft er op een dag niets anders meer over dan Standard”, zegt een van de vrienden. “Er is ongelofelijk veel kwaliteit in deze regio: hier werd de galvanisatie uitgevonden, het vacuümschilderen en het moderne staal voor het CERN in Zwitserland. Maar de globalisering van de economie heeft ons al die troeven ontnomen. Zonder de arbeiders had Standard nooit gestaan waar het nu staat. De staalindustrie heeft mee het gezicht van de club bepaald. Toen het Standard minder goed verging en er nog amper 8000 abonnees overbleven, waren het vooral de staalarbeiders die op post bleven. Nu is het onze toekomst die in vraag wordt gesteld en is het de club die ons de kans geeft om spandoeken in het stadion op te hangen. Maar hoe lang is het geleden dat de spelers nog eens een bezoek aan de fabriek hebben gebracht? Ik herinner het me in ieder geval niet meer. Nu goed, tijden zijn veranderd en die gasten hebben geen voeling meer met de fabriek.”

Het DNA van Standard

Jonathan Lefèvre van het linkse weekblad Solidaire deelt die mening: “Standard is de voeling met de arbeiders kwijt. Het verschil met vijf jaar geleden is groot. Vroeger was het de voormalige vakbondsman Louis Smal die de arbeiders vertegenwoordigde binnen de club. Het spreekt voor zich dat hij intussen, gezien zijn gezegende leeftijd, een stap terug heeft gezet. In de fabrieken wordt er wel nog steeds over Standard gesproken. Toch is het zo dat steeds meer arbeiders de weg naar het stadion niet meer vinden. Het voetbal is te duur geworden. Daar waar de Genkspelers de arbeiders van Ford Genk de hand hebben gereikt en hen gratis tickets hebben geschonken, leeft bij Standard niet de bekommernis om supporters en spelers te verenigen. Het lijkt alsof de club er geen aandacht aan wil besteden. Als dat zo is, dan is dat echt een fout van Standard, want de arbeiders en de staalindustrie vormen het DNA van de club. Zonder hen is het gedaan met Standard. De tijd begint evenwel te dringen. Als er binnen één of maximum twee jaar niets is veranderd, is Standard niet langer de club van de metallo’s en de arbeiders. Wie zijn verleden niet kent, heeft ook geen toekomst.”

Vijftig jaar geleden waren de Standardvedetten arbeiderszonen als Jean Mathonet, de goalgetter van de eerste topjaren. Mathonet kwam in 1998 al eens terug op die periode: “We waren thuis niet bepaald rijk. Arbeiders hadden in die tijd geen auto voor de deur staan. Ik was zestien toen ik net als mijn vader voor het eerst in de schoot van Moeder Aarde afdaalde. Dat was niet niks want de kolenmijnen van Battice waren bepaald geen moderne omgeving. Ik werkte op grote diepte in de mijnen. Dat betekende dat we een hele dag in enge gangen zaten waar we de steenkool met onze voeten in mijnwagentjes duwden. Kieskeurig konden we niet zijn, we moesten werken om te kunnen eten. Ik heb daarna ook nog een bistro uitgebaat en gewerkt als groente- en fruitverkoper vooraleer Standardvoorzitter Paul Henrard me naar de fabriek van Espérance-Longdoz haalde. Op trainingsdagen stopten we meestal ’s middags al met werken. Dat was toen normaal. Dankzij die job kon ik me een klein huisje veroorloven. De huur bedroeg 125 Belgische frank per maand en het huis zelf was eigendom van Espérance. We woonden zo dicht bij de hoogovens dat het niet uitmaakte of mijn vrouw de ramen nu lapte of niet, ze hingen toch elke dag vol met dat rode stof.”

Op het einde van de jaren vijftig liet Standard het toenmalige Club Luik achter zich en groeide het uit tot dé vaandeldrager van de arbeidersklasse. Roger Petit was geen socialist, maar het deuntje van de arbeiders van Standard tegen de bourgeoisie uit Brussel klonk hem als muziek in de oren.

Er staan twee stadions in de nabije omgeving van de Pont d’Ougrée: niet alleen Standard is er gevestigd, Tilleur installeert zich in 1960 in Buraufosse. Standard wordt in die periode zo ongeveer heilig verklaard dankzij de Europese successen van de club. Er is nochtans storm op komst in België. De vakbonden komen in opstand tegen de besparingen van de centrumrechtse regering van Gaston Eyskens. In tegenstelling tot nu zat de PS destijds in de oppositie en mondde de verkiezingsnederlaag van de Waalse socialisten uit in een algemene staking. Eén man leidt die zes weken durende staking: André Renard, vader van Daniel Renard, voormalig journalist en secretaris-generaal van FC Luik. De winter van 1960-61 is hard en de eerste tekenen van ademnood bij de Luikse staalindustrie worden zichtbaar. Marc-Antoine, Christophe, Philippe en Tony weten het niet, maar het ging er vaak hard aan toe tussen de betogers en de ordehandhavers, het station van Guillemins werd geplunderd. Petit blijft er kalm onder. In zijn raad van bestuur zitten tal van grote industriëlen die geviseerd worden door de woedende arbeiders. Petit wacht af, wetende dat de gemoederen uiteindelijk wel zullen bedaren. Insiders bevestigen achteraf dat Petit met recht en reden een visionair wordt genoemd.

Dantesk decor

Voormalig journalist van La MeuseClaude Leruth herinnert zich die periode maar al te goed: “Petit is de grootste bestuurder uit de geschiedenis van Standard. In het begin van de jaren zestig ging ik maar één keer per week een training van Standard volgen. Dat was in die tijd nog genoeg om een goed beeld te krijgen. Opvallend was dat Petit toen al belang hechtte aan de communicatie. Hij onderhield een goed contact met La Meuse, in tegenstelling tot zijn contact met linkse kranten zoals Le Peuple of La Wallonie, die lang door André Renard werd geleid. Dat was toch veelzeggend. Tijdens de staking brachten de kranten één pagina uit, recto verso gedrukt. Le Peuple en La Wallonie emmerden maar door over de staking, terwijl Paul Gabriel, onze hoofdredacteur en tevens een goede vriend van Petit, met de titel ‘Zondag wordt er gevoetbald!’ kwam. Enkele dagen nadien plunderden de stakers het station en werden de ruiten van onze redactie ingegooid. Het was nog de tijd dat er werk in overvloed was. Ik herinner me dat ik me ’s ochtends bij La Meuse aanbood voor een job en ik er ’s middags al kon beginnen.”

Daniel Renard stipt aan dat Standard niet meteen de club van de metallo’s was: “De Rouches hebben de metallo’s beetje bij beetje ingelijfd”, weet Renard. “De sluiting van de kolenmijnen en de problemen bij de fabrieken hebben de ambities van clubs zoals Tilleur, Seraing, Bressoux en zelfs Verviers de kop ingedrukt. Mijn vader was fan van Tilleur, niet van Standard. Standard beleefde evenwel een Europese succesperiode op het moment dat de kleinere clubs uit de omgeving een terugval kenden. Petit is degene die dat imago van club van het volk en de industrie heeft uitgebouwd, tegenover Club Luik dat meer aansloot bij het groenere Haspengouw. Het is dankzij de arbeiders die van overal in de Luikse fabrieken kwamen werken dat de populariteit van Standard een hoge vlucht nam in Limburg en heel België. Het is dat multiculturele dat Standard en de Luikse fabrieken gemeen hebben. Op Sclessin worden alle talen gesproken. Dat is in zekere zin ook het geluk van de club. Dat en het feit dat Petit de banden met de universiteit van Luik en de luchthaven van Bierset aanhaalde – zonder Petit was die luchthaven een militaire basis gebleven en hadden de Standardspelers er niet het vliegtuig voor hun Europese uitwedstrijden kunnen nemen. Petit was eveneens de man die erop aandrong om Sclessin aan de route du Condroz te linken. Ik veronderstel dat het trainingscentrum van Sart Tilman daar niet voor niks staat. Het decor wanneer je afdaalt naar het stadion is in ieder geval dantesk.”

Anderlecht is altijd bang geweest van die wereld. Anderlechtcoryfee Jan Mulder verwoordde dat zo: “Die vier rode tribunes en die fabrieken waren één met de Standardspelers, die telkens tot het uiterste gingen.” Leruth moet er nog om lachen. “Dat lawaai, die rook en dat opwarmingsveld met afval van de cokesovens erop, dat was best wel indrukwekkend. Je kunt gerust stellen dat de staalarbeiders meermaals aan de basis van het succes van Standard hebben gelegen. Het was niet toevallig dat de sirenes van de fabrieken net tijdens een beslissende wedstrijd in de competitie of de Europacup begonnen te loeien. Die herrie sneed vaak de benen van de tegenstander af.”

Wantrouwen

Leruth en Renard zijn het eens: Standard zou zijn ziel verliezen als het zijn industriële karakter achter zich zou laten. Luciano D’Onofrio heeft erover nagedacht, maar besloot uiteindelijk toch om af te zien van het idee. Roland Duchâtelet is van plan om de site waar het Maurice Dufrasnestadion staat volledig te reorganiseren. “Op zich een goed idee, maar de arbeiders wantrouwen Duchâtelet”, zeggen Marc-Antoine, Christophe, Philippe en Tony. “D’Onofrio wilde ook winst maken, maar hij kende wel iets van voetbal. Dat kan niet worden gezegd van alle mensen in het huidige bestuur en de technische staf. Duchâtelet is toch vooral een man van de cijfertjes, die de ziel van de club nog niet volledig kent. Dat zie je terug in de transferpolitiek van de club en de spelers die van heinde en verre komen aanwaaien. Dat is toch altijd een gok, terwijl we eigenlijk op talent van eigen bodem zouden moeten inzetten. De arbeiders zijn bang dat Duchâtelet de Lakshmi Mittal van Standard wordt.”

De vier Luikse musketiers houden van de spelers in het rode shirt. “Maar ik weet niet of hun vedetten ook maar enig idee hebben van de omvang van hun problemen”, benadrukt Jonathan Lefèvre. “De kleedkamer zit niet bepaald op één lijn met de arbeiderswereld die hen omringt. Voor Sébastien Pocognoli lag dat nog anders. Hij is het kind van een familie van staalarbeiders en dat verklaart dan ook zijn populariteit bij de supporters en de emoties die zijn vertrek naar Duitsland losmaakten.”

Voor de wedstrijd tegen Genk was er een Frans tv-team aanwezig in het stadion van Standard. De crew wordt gesponsord door SoFoot en zal een jaar in Luik verblijven om de ziel van de club en haar industrieel verleden te vatten. “Er kan ook een mooie toekomst in het verschiet liggen”, aldus de vier kameraden. “Als we willen, is het nog niet voorbij met de staalindustrie. Mittal mag zeggen wat hij wil, we kunnen nationaliseren of volop inzetten op onze topinnovaties. Met Standard hebben we immers nog steeds de mooiste vitrine die we ons maar kunnen voorstellen.”

DOOR PIERRE BILIC – BEELDEN: IMAGEGLOBE

“De staalarbeiders hebben meermaals aan de basis gelegen van het succes van Standard.”

“De arbeiders zijn bang dat Duchâtelet de Mittal van Standard wordt.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content