‘Een depressieve voetballer, dat is een paradox’
Wat gebeurt er wanneer twee toppers uit totaal verschillende sporttakken elkaar ontmoeten? Roberto Martínez en Jean-Michel Saive praten over talent, tactische keuzes en het verschil tussen coachen en trainen, maar vooral over het mentale spelletje.
Het is een mooi beeld in het grote bureau van Roberto Martínez in het nationaal trainingscentrum in Tubeke. Jean-Michel Saive en de trainer van de Rode Duivels geven elkaar een stevige omhelzing, de coronacrisis is immers nog niet in volle hevigheid uitgebarsten. Voor de veertigste verjaardag van Sport/Voetbalmagazine wilden we twee legendes samenbrengen, één uit het voetbal en één uit een andere sport. Toen we Jean-Michel Saive polsten, regelde hij prompt zelf een afspraak met Roberto Martínez. Ze ontmoetten elkaar al eerder, onder meer toen Martínez kampioenen uit andere disciplines uitnodigde om hun ervaringen te delen met de spelers van de nationale ploeg. Een open gesprek tussen twee bijna –wereldkampioenen.
Al tijdens de opwarming voerde ik een psychologisch gevecht met mijn tegenstander, zonder dat hij het wist’ Jean-Michel Saive
ROBERTO Martínez: ‘Ik was altijd geïntrigeerd door ploegsporten, maar ook door individuele sporten. In een individuele sport heb je je talent en je niveau, maar de vijf procent extra die het verschil maken om een echt grote overwinning binnen te halen, die zitten in het hoofd. In jezelf geloven, je emoties controleren: die zaken maken dat je er komt. Daarom had ik atleten uit andere sporttakken uitgenodigd, ik wilde dat ze bij mijn spelers kwamen praten over hun parcours en hun mentale weerbaarheid. Ik inviteerde Jean-Michel, Nafi Thiam, de familie Borlée, paralympische atleten. Allemaal hadden ze een verhaal te vertellen. De manier waarop Michel helemaal alleen nummer één van de wereld werd, dat is super interessant en kan ook voetballers inspireren.’
En zeggen dat voetbal de meest individuele van de groepssporten is. Elke voetballer speelt toch een beetje voor zichzelf, voor zijn carrière, voor zijn eigen eer en glorie?
Martínez: ‘Dat zie ik anders. Ik merk vooral dat een voetballer nooit helemaal alleen is. Hij zit in een bepaalde structuur. Vandaag hebben alle spelers van hoog niveau een team rond zich: een fysiektrainer, een voedingsdeskundige, iemand om hun sociale media te bestieren, enzovoort.’
JEAN-MICHEL SAIVE: ‘In de individuele sporten denk ik dat ik een van de eersten in België was die een team rond zich creëerden. Ik merkte dat ik enorm veel energie verloor en de federatie kon me niet helpen, omdat de wereld van het tafeltennis niet rijk is zoals het voetbal. In mijn club kon het bijvoorbeeld de voorzitter zijn die ook als kinesist optrad. Toen ik de eerste niet-Chinese speler werd die de China Open won, was er ter plaatse niemand bij me. Ik begreep snel dat ik me moest laten bijstaan als ik verder wilde evolueren in mijn sport. Mijn Chinese coach was slim genoeg om me te laten doen, hij richtte zich op de technische aspecten en de dokter deed de rest. Die vertelde me hoeveel trainingen ik moest doen, hoeveel intervallen, hoeveel fysieke voorbereiding. Ik heb de grenzen verlegd, de mentaliteit veranderd. Tegen mijn dertigste had ik er echt behoefte aan dat iemand me vergezelde. Je kunt op je eentje niet de hele tijd op de top van je kunnen presteren. Ik had behoefte aan iemand die me pushte, die mijn motivatie hoog hield en me op bepaalde dagen zei: ‘Allez, ga trainen!’ Intussen is het zelfs in het tafeltennis heel normaal dat een speler een heel team achter zich heeft.’
Mental coach
Martínez: ‘Op een toernooi heb ik een groep van 23 spelers en een staf van 31 personen, 32 als ik mezelf meereken. Dat is noodzakelijk voor een goede individuele benadering van je spelers. Iemand die in de eerste vier matchen van een toernooi één helft speelde, heeft een andere behandeling nodig dan iemand die de hele tijd op het veld stond. Recuperatie, blessurepreventie: dat moet allemaal heel erg geïndividualiseerd zijn.’
SAIVE: ‘Als je één iemand kon behouden van je staf, wie zou dat dan zijn?’
Martínez: ‘Dat hangt af van het momentum, van het stadium van het toernooi waarin we ons bevinden. Er zijn drie cruciale aspecten: het technische en tactische werk, de fysiek en de psychologie. In het begin van het toernooi is alles erg technisch en tactisch. Daarna wordt het fysieke heel belangrijk. En op het einde komt vooral het psychologische aspect bovendrijven. Want op dat moment speelt alles zich in het hoofd af. Wat heeft op het WK het verschil gemaakt tussen de derde en de vierde plaats? Het mentale. Na een nederlaag in de halve finale moet je nog de motivatie en het plezier vinden om de match voor brons te spelen. Op dat moment is het cruciaal om iemand mee te hebben die de spelers opnieuw prikkelt.’
SAIVE: ‘Ze hebben me vaak gevraagd waarom ik geen mental coach nam. Mijn vader was de eerste. Ik heb hem geantwoord: ‘Val me niet lastig met zulke dingen.’ Ergens boezemde me dat angst in. Ik weigerde, omdat ik vond dat ik heel sterk was in mijn hoofd. Met het ouder worden ben ik me meer gaan openstellen en begon ik bepaalde oefeningen te doen. Tijdens de opwarming voor een match telde ik hoeveel slagen ik kon doen zonder de bal buiten te slaan of in het net. Ik wilde er steeds meer doen, dat hielp me. Zonder dat hij het wist, voerde ik al een psychologische gevecht met mijn tegenstander. Dat gaf me vertrouwen.’
Panna
Zou je broer Philippe geen mooiere carrière gemaakt hebben als hij zo sterk was geweest in je hoofd als jij?
SAIVE: ‘Zeg hem dat maar niet! ( lacht) Maar ergens is het waar. De mensen bleven ons vergelijken, dat heeft onze hele carrière geduurd en dat was niet altijd gemakkelijk voor Philippe. Hij is 26e geweest op de wereldranglijst, ik heb op nummer één gestaan, en toch zeiden de mensen dat hij meer getalenteerd was dan ik. Dat gaf thuis wel eens aanleiding tot spanningen. Hij zei me: ‘Ik zet goede resultaten neer, maar ze vergelijken me altijd met jou.’ Hij had een mooie techniek, een mooie stijl. Ik was meer een werker. Bij ons was er een artiest en een zwoeger. Wanneer ze me vroegen naar mijn talent, antwoordde ik: ‘Wat is dat, talent? Een mooie techniek hebben of tot het gaatje gaan?’ Philippe was tevreden als hij een mooi punt maakte, dan lachte hij. Voor mij maakte het niet uit of ik een mooi punt maakte of kon winnen dankzij een return in het net van mijn tegenstander. Een punt is een punt. Ik verkocht geen show, tenzij op uitgekiende momenten. Op het einde van mijn carrière, als ik twee sets achter stond en wist dat de match afgelopen was, permitteerde ik me wel eens wat spektakel. Of in mijn beste jaren in het kampioenschap van België. La Villette is in het pingpong een beetje zoals Barça of Real. We hebben zeven Champions Leagues gewonnen en speelden dertien finales. Maar we waren verplicht om het kampioenschap van België te doen. Dat is alsof de beste voetbalclub van België tussen twee Champions Leaguematchen in tegen een derdeklasser zou uitkomen. Op bepaalde momenten hadden we zoveel voorsprong dat we het publiek een plezier deden. Als een voetbalploeg met 5-0 voor staat, proberen de spelers misschien ook eens een panna. ‘
Een trainer heeft nooit dezelfde beleving als de speler die een doelpunt maakt.’Roberto Martínez
Stel dat je de halve finale tegen Frankrijk kon overdoen. Zou je dan aan je spelers vragen om minder mooi te spelen?
Martínez: ‘Neen, neen. We moeten spelen in functie van onze kwaliteiten, en dat betekent: veel balbezit, technisch voetbal en risico’s nemen. Als we beslissen om geen risico’s meer te nemen, negatief en defensief te spelen, als ik een aantal van mijn beste spelers op de bank laat, dan lijken we niet meer op onszelf. Dat zou een enorme vergissing zijn. Bovendien: minder mooi spelen, dat is nooit een garantie op resultaat. Je kunt ook niet plots je speelstijl omgooien voor een halve finale van de wereldbeker. Die match was gedoemd om te eindigen na het eerste doelpunt. En dat eerste doelpunt werd gemaakt door de Fransen.’
Bam bam bam
Jullie hebben alle twee al net naast de wereldtitel gegrepen. Blijft dat een gemis als je er zo dicht bij bent geweest?
SAIVE: ‘Zo zie ik dat niet. Ik heb de finale van het WK verloren, maar dat was een schitterend resultaat. Heel mijn parcours in dat toernooi was fantastisch. In de kwartfinales schakelde ik de beste Chinese speler uit. In de halve finales kreeg ik Jan-Ove Waldner tegenover mij. Dat was een genie, de Mozart van het tafeltennis. Het WK vond in zijn thuisland Zweden plaats. Hij was de absolute favoriet, hij was al wereldkampioen geweest, olympisch kampioen, nummer één van de wereld… In de eerste set maak ik hem af. In de tweede staat hij ver voor, ik kom terug – bam bam bam – ik heb niets te verliezen en ik win. Hij panikeert. In de derde set ga ik door – bam bam bam. Met Jean-Philippe Gatien ( zijn tegenstander in de finale, nvdr) is het altijd kantje boord, een mentaal gevecht. Hij wint de eerste set, ik de tweede, hij de derde, ik de vierde. Ik was dus altijd in de achtervolging. En ik verlies de finale op het nippertje. In 2012 heeft de VRT een uitgebreide reconstructie gemaakt van die match. Ik heb getuigd, Gatien ook. Het was de eerste keer dat ik de beelden wilde terugzien. Te veel emotie.
‘Ik heb meteen geweigerd om stil te blijven staan bij die nederlaag. Mensen zeiden me dat ik mijn kans gemist had, dat het gedaan was, dat ik nooit nog zo’n gelegenheid zou krijgen. Exact hetzelfde heeft men tegen de Rode Duivels gezegd na de wereldbeker. Ik heb de zaken niet op hun beloop gelaten. Ik had de finale van het Europees kampioenschap verloren in 1992 en de finale van het wereldkampioenschap in 1993. In 1994 was er de Top 12, het grootste toernooi van Europa. Dat was een klein WK omdat we vóór de Chinezen stonden op de wereldranglijst. Ik kom in de finale. Ik ben het nummer twee van de wereld, Waldner is nummer één. Als ik win, neem ik zijn plaats in. Daar heb ik tegen mezelf gezegd dat het onmogelijk was om een derde grote finale op rij te verliezen. Die match, dat was Nadal– Federer… Waldner, dat was Federer, die was altijd zen. Ik was Nadal, explosief. Als je naar de beelden kijkt, kun je op mijn gezicht lezen dat ik tegen mezelf zeg dat ik nooit zal verliezen! Ik win en ik blijf vijftien maanden nummer één. In plaats van mijn armen te laten zakken en te zeggen dat ik er nooit zou komen, heb ik uit mijn twee verloren finales zoveel mogelijk positieve zaken meegenomen.’
Heb je nooit overwogen om coach te worden?
SAIVE: ‘Neen. Ik heb tijdens mijn carrière zodanig veel tijd doorgebracht in vliegtuigen en hotels dat ik me met iets anders wilde bezighouden. Een speler kan de zaal verlaten wanneer de training gedaan is. Een trainer blijft, want hij heeft nog acht of tien spelers, hij moet praten met zijn staf, dingen regelen. Dat is zwaar. Ik koos ervoor om de rechten van de spelers te gaan verdedigen. Toen ik nog speelde, werden er vaak beslissingen genomen zonder rekening te houden met ons.
‘Bovendien: als je spreekt over coaching, dan moet je goed het onderscheid maken tussen een trainer en een coach. Dat zijn twee verschillende jobs. Een trainer geeft technische en tactische trainingen gedurende de week, maar tijdens een match heb je een coach nodig, geen trainer. Dat hoeft niet dezelfde persoon te zijn, want niet iedereen is in beide dingen goed. Ik heb een trainer gehad die ik enorm apprecieerde, maar die trilde als een blad als hij me mijn startnummer en spelden gaf voor ik naar de tafel moest vertrekken. Hoe kan zo iemand een goede coach zijn in het heetst van de strijd, hoe kan hij de goede beslissingen nemen en mij helpen? Een goede coach corrigeert je, hij motiveert je. Sommigen staan alleen maar te brullen. In het voetbal zijn trainen en coachen ook twee verschillende dingen.’
Martínez: ‘Inderdaad. Door de week werk je met mannen, in het weekend werk je met voetballers. In een ideaal scenario kan één persoon de beide rollen vervullen, maar dat is niet altijd mogelijk. Je kunt niet in alles goed zijn, je moet datgene doen waar je het beste in bent. Toen ik manager was bij Everton, deed ik alles: trainer en coach. Dat was mijn eigen keuze. Ik was jong en ik vond dat geweldig. Maar in bepaalde Engelse clubs was de organisatie compleet anders.’
SAIVE: ‘Geef jij alle trainingen aan de Duivels?’
Martínez: ‘Niet allemaal, neen. Ik probeer wel zoveel mogelijk op het veld te staan. Want bij de nationale selectie heb je maar drie of vier dagen om een match voor te bereiden. Dat is anders dan in een club, waar je veel meer tijd hebt en veel makkelijker kan delegeren. Ik hou me echter wel altijd bezig met de tactische voorbereiding.’
Geprogrammeerd
Was het voor u een logische beslissing om trainer te worden?
Martínez: ‘Ja, echt wel. Mijn vader had me dat al lang voor het einde van mijn spelerscarrière gezegd: ‘Jij zult trainer worden!’ Al van toen ik zes of zeven jaar was, wist ik: ik ga profvoetballer worden, en daarna proftrainer. Ik was als het ware geprogrammeerd. Vandaag mis ik maar één ding uit mijn periode als speler: een trainer heeft nooit dezelfde beleving als de kerel die een doelpunt maakt. Scoren, dat is het ultieme. Net daarna komt je eigen ploeg zien scoren.’
De trainer zijn van de ploeg die Brazilië uit het WK knikkert, dat moet toch nauw aansluiten bij de euforie van de goalgetter?
Martínez: ‘Ja, uiteraard! Zeker wanneer je het op die manier doet. En in die omstandigheden. Je komt binnen in het stadion, alles is geel, je hebt snel door dat het publiek voor je tegenstander zal supporteren. En jij, Jean-Michel, wat is jouw beste herinnering als speler?’
SAIVE: ‘Het meest intense moment was mijn winst van de Top 12, toen ik nummer één van de wereld werd. Dat was de enige keer dat ik me heel slecht voelde in de kleedkamer. Ik was overweldigd door emoties, ik kon amper ademen. Ik kreeg mezelf niet meer onder controle, ik was zelfs bang dat ik ging sterven!’
Zijn voetballers te verwend?
Jean-Michel, wanneer je het oefencomplex in Tubeke ziet en alle faciliteiten die voetballers krijgen, moet je toch dromen? Dat staat ver van de camionette met bureau om je huiswerk op te maken waarmee je ouders je rondreden toen je jong was.
JEAN-MICHEL SAIVE: ‘Ik geef toe dat ik een beetje moet lachen als ik een kleedkamer zie waar alles klaar staat voor de spelers. De schoenen, de outfit op een haakje voor elke kast. Soms denk ik dat je hen geen dienst bewijst door hen zo te bedienen. Ik moest alleen mijn plan trekken en dat heeft me veel bijgebracht. Het heeft me geholpen om zelf de energie te vinden om de Fransen te verslaan, de Duitsers, de Zweden, de Chinezen. Als ik zelf mijn racket en mijn uitrusting niet in orde maakte, ging niemand het in mijn plaats doen. Voetballers worden niet verplicht om na te denken, er hangt ook te veel geld rond. Ook in andere sporten zijn er jongens die hun voeten niet meer op de grond hebben. Ik praat niet over de spelers van de nationale ploeg, want zij zitten nog op een ander niveau, maar in de clubs overdrijft men.’
ROBERTO Martínez: ‘Ik ben niet helemaal akkoord. De tegenstanders hebben dezelfde faciliteiten, dus het is normaal dat je je aanpast. Vergeet niet dat een profvoetballer een lange weg moet afleggen om te komen waar hij staat, hij heeft jaren gekend waarbij hij niet op die manier verwend werd. Als je prof wordt, wil dat zeggen dat je alles gedaan hebt, alle opofferingen. Of je nu voetballer, basketter of tennisser bent, voor mij is het noodzakelijk dat je ondersteund wordt. Ze moeten zich met veel zaken bezighouden, zaken die we vaak onderschatten. Een voetballer van 20 of 22 jaar die 10 miljoen volgers heeft op de sociale media, denk je dat dat eenvoudig is? Hij wordt door iedereen beoordeeld. Het is de prijs die je betaalt, maar het is niet eenvoudig. Het blijven mensen, dat vergeten we wel eens. Er zijn voetballers die compleet depressief zijn, ook al beleven ze hun kinderdroom, dat is een paradox. Hun carrière is kort, dus moet je hen toestaan om zich op het essentiële te focussen: het spel.’
‘Voor de Duivels is het EK eigenlijk een vervalst toernooi’
België zal bij het komende EK voor de eerste keer favoriet zijn, of in ieder geval medefavoriet. Verandert dat iets?
ROBERTO Martínez: ‘Wat er verandert in vergelijking met andere toernooien, is dat we met een grote handicap vertrekken. Voor ons is het eigenlijk een vervalst toernooi. We waren de beste in de kwalificaties, we zijn nummer één, maar we krijgen niet het thuisvoordeel dat twee teams uit onze groep wel hebben. Tegen Denemarken spelen in Brussel of in Kopenhagen, dat maakt niet zoveel uit. Maar tegen Rusland spelen in Sint-Petersburg, dat is een heel andere zaak. En kijk naar de Britten: als zij naar de finale gaan, zullen ze vijf matchen in Wembley spelen.’
In de kwalificaties hebben jullie Rusland toch thuis verslagen?
Martínez: ‘Ja, maar op het EK zullen we een andere match krijgen, daar ben ik zeker van. Op het WK hebben de Russen de Spanjaarden uitgeschakeld. Ik ben niet zeker dat het resultaat hetzelfde zou geweest zijn als de match in Spanje was gespeeld. Thuis een toernooi spelen, dat haalt je niveau naar boven, dat is zoals de gele trui dragen in de Tour: dan vind je op natuurlijke wijze bijkomende krachtbronnen. Het zal niet gemakkelijk worden in Kopenhagen of in Sint-Petersburg, ondanks alles wat ik hoor.’
Bepaalde spelers stoppen na het EK. We zullen nooit nog een dergelijke generatie op een toernooi hebben, dus het is nu of nooit, ben je het daarmee eens?
Martínez: ‘Ik relativeer dat. Denemarken en Griekenland hebben de Europese titel binnen gehaald zonder dat ze de sterkste generatie uit hun geschiedenis hadden. En Nederland had de meest getalenteerde generatie in de jaren 70, maar ze hebben niets gewonnen.’