Een Belg die de Tour wint? Alleen als de Tour dat wil
De vraag brandt op vele lippen: kunnen Wout Van Aert en Remco Evenepoel de Tour de France ooit winnen? Antwoord: dat kan, maar alleen als de Tourorganisatie het parcours manipuleert. En dat is al vaak gebeurd.
Sire, de Belgen kunnen weer klimmen. Meer nog, ook als de hoogtemeters stijgen kunnen ze imponeren, verbluffen en winnen. Jazeker, Thomas De Gendt stond in 2012 al op het podium van de Giro. Hij won toen zelfs de rit met aankomst boven op de Stelvio, een van de meest gevreesde passen in de Italiaanse Alpen. De Gendt herhaalde dat kunstje in 2016 op Chalet Reynard, deel een van de Mont Ventoux. Verder won hij nog een pak bergklassementen, en zelfs de prestigieuze ‘blauwe bollentrui’ van de Ronde van Spanje. Terwijl De Gendt nooit een superklimmer was, maar wel de beste ‘vluchter’ van zijn generatie. Hij won zijn belangrijkste bergritten niet door de betere klimmers uit het wiel te fietsen, maar door vroeg te ontsnappen en dan knap stand te houden.
Met Wout Van Aert – en ook Remco Evenepoel – ligt dat enigszins anders. De overwinning van Van Aert vorig jaar in de Touretappe over de Mont Ventoux was nog een beetje ergens ‘à la De Gendt’. Maar dit jaar op de Pyreneeënaankomst van Hautacam, zeg maar ‘de finale’ van deze Ronde, deed hij met zijn klimwerk in dienst van Jonas Vingegaard zelfs tweevoudig Tourwinnaar Tadej Pogacar pijn. Van Aert finishte op Hautecam als derde, maar een sterk staaltje klimkunst was het wel. Alleen, om een Tour de France te winnen volstaat het niet om één dag goed te zijn in de cols. Je mag eigenlijk in geen enkele bergrit tijd verliezen, of toch niet te veel. Omdat hij zich niet toelegt op het eindklassement, veroorlooft Van Aert zich dat tijdverlies wel. Bovendien weet Wout Van Aert beter dan wie ook dat hij geen echte klimmer is. Dat komt omdat hij een paar kilo’s te veel weegt, toch om in het huidige wielrennen een topklimmer te kunnen zijn. En voldoende vermageren kan niet. Elk mens heeft nu eenmaal zijn eigen lichaam. Die kilo’s geven Van Aert ook de kracht om te doen wat hij allemaal wél kan: tijdrijden, sprinten, demarreren, heersen over heuvels en kasseien, recupereren ook.
Examens
Ook Remco Evenepoel kan klimmen als de besten, en soms beter dan de besten. Hoe hij zaterdag in de finale van de Clasica San Sebastian de andere toppers op achterstand fietste, is ronduit indrukwekkend. Hij deed dat dit jaar ook al in Luik-Bastenaken-Luik, of in de minder bekende Ronde van Noorwegen. Na zijn overwinning in de bergrit naar Gaustatoppen stelde iedereen zich de vraag: hoe goed klimt Remco eigenlijk? Die kwestie houdt niet alleen het Vlaamse wielerheir bezig. Op YouTube circuleert een Italiaans filmpje over Evenepoel: ‘Hij heeft getoond dat hij dezelfde klimtalenten heeft als de beste klimmers ter wereld. Zal hij ooit kunnen meedoen voor de winst in een grote ronde? Può battere Pogacar?’ (Kan hij Pogacar verslaan?) Die laatste kwestie staat nog open. Evenepoel heeft voorlopig twee eerder ongelukkige ‘examens’ afgelegd in een grote ronde. In zijn eerste Giro vorig jaar waren de verwachtingen onrealistisch hoog, zodat hij wel moest falen. Maar hijzelf had in de Ronde van Zwitserland dit jaar meer verwacht dan zijn elfde plaats. Vanaf de eerste echte bergrit verloor hij te veel tijd op de betere klimmers. Een opsteker was dan weer dat hij de afsluitende tijdrit won. Net als Van Aert nu al twee jaar op rij doet in de Ronde van Frankrijk. Goed tijdrijden: ook dat is een voorwaarde om de Tour de France te kunnen winnen.
Het zou niet de eerste keer zijn dat het parcours van de Tour de France wordt uitgezet op maat van een renner, of juist tégen een renner.
Die zege in de tijdrit was maar een van de vele wow-momenten die Van Aert zijn supporters had bezorgd. Het enthousiasme dat Van Aert opwekt, is fenomenaal. In eigen land, maar ook ver daarbuiten. De populariteit van Remco Evenepoel komt nog niet in de buurt van die van Van Aert. Niet alleen omdat hij minder aaibaar lijkt, maar ook omdat hij nog geen Tour de France heeft gereden. En geen enkele wielerwedstrijd spreekt zo tot de verbeelding, ook bij niet-wielerliefhebbes. En net in die Tour is Van Aert nu al drie jaar op rij een van de meest spectaculaire renners.
Vandaar dat we vijftig jaar terug moeten, naar de tijd van de nog altijd onvergelijkbare Eddy Merckx, om dezelfde wielermania te zien als nu met Wout Van Aert. Als kinderen zich beginnen te verkleden als Wout Van Aert, is de sportvedette een fenomeen geworden.
Dubbele bodem
Wie terugdenkt aan de legendarische Eddy, denkt natuurlijk aan zijn gele truien. En dus wordt er nu hardop gedagdroomd over Wout Van Aert. In die zin doet Van Aert denken aan renners als Laurent Jalabert, Sean Kelly of, vroeger, Roger De Vlaeminck en Freddy Maertens. Op De Vlaeminck na waren ze allemaal in staat om een top tienplaats in de Tour te rijden – Jalabert en Kelly hebben zelfs ooit de Tour proberen te winnen. Dat lukte ze niet, zowel voor Kelly als voor Jalabert was een vierde plaats in Parijs het beste resultaat. Maar de Vuelta wonnen Kelly en Jalabert wel – ook Maertens deed dat. De Vlaeminck won dan weer de Ronde van Zwitserland en werd één keer vierde in een erg zware Ronde van Italië, waarbij de aankomst van de laatste rit boven op de eerder vermelde Stelvio lag. Het waren ook allemaal renners die, net als Van Aert dit jaar, grossierden in de (groene) puntentrui – alleen De Vlaeminck had een abonnement op de puntentrui van de Giro, niet van de Tour. Uit dat hout is Van Aert zeker gesneden. Vraag is: kan hij ooit die ene stap zetten die zijn illustere voorgangers nooit hebben kunnen nemen: winst in de Tour de France?
Zelfs Tour de France-directeur Christian Prudhomme verklaarde dat hij ‘graag een renner als Wout Van Aert de Tour zou zien winnen’. Een uitspraak die wel eens een dubbele bodem zou kunnen hebben. Prudhomme kent het wielrennen goed genoeg om te weten dat Van Aert dit soort Tour de France niet kan winnen. Maar als Mohamed niet tot bij de berg kan komen, waarom de berg dan niet tot bij Mohamed brengen?
Het zou namelijk niet de eerste keer zijn dat het parcours van de Tour de France wordt uitgezet op maat van een renner, of juist tégen een renner. Dat gebeurt trouwens ook in andere sporten. Zo is het bij de jumping bekend dat de parcoursbouwer bepaalde paarden en ruiters veel minder of juist veel meer kans kan geven door te spelen met de volgorde van de hindernissen en de onderlinge afstand.
Plannenmakers
Op een eerste gezicht lijken de parcoursen van de Tour de France tamelijk gelijk. Er wordt drie weken lang gesprint, geklommen en tegen de klok gereden. Wie wil winnen, moet zelf natuurlijk kunnen winnen, maar mag vooral nergens te veel tijd verliezen. Maar toch. De eerste grote pogingen tot manipulatie van het parcours deden zich voor in de vroege jaren 1960. De beste Franse renner van toen, Jacques Anquetil, was een weergaloos tijdrijder en een eerder beperkte klimmer. Dat was een probleem, want met de Spanjaard Federico Bahamontes en de Luxemburger Charly Gaul reden juist in die jaren twee van de meest spectaculaire klimmers aller tijden mee. Gaul won de Ronde van 1958 en Bahamontes die van 1959. Het recept was even eenvoudig als efficiënt. Er werden meer en vooral langere tijdritten ingevoerd. Tegelijk werden de bergritten opvallend minder lastig, en bergritten kwamen nog maar zelden aan boven op een col. Dat werkte wonderwel.
In de Tour van 1962 eindigde geen enkele bergrit met een beklimming. Er was wel één klimtijdrit, naar Superbagnères in de Pyreneeën. Bahamontes won die, maar supertijdrijder Anquetil werd op anderhalve minuut wel nog derde en eindigde zelfs één seconde voor Gaul. De eerste vlakke tijdrit was 43 kilometer lang en de laatste wel 68 kilometer. Anquetil won ze allebei. In de eerste tijdrit smeerde hij Bahamontes en Gaul allebei drie minuten aan, in de tweede verloor Gaul opnieuw een drietal minuten en Bahamontes niet minder dan tien. In Parijs was Gaul negende en Bahamontes veertiende. De Spanjaard won weliswaar het bergklassement, maar Jacques Anquetil kon pronken in de gele trui. En daar was het hem om te doen – net als de dirigenten van de toenmalige Société du Tour de France.
Een decennium later lag de opdracht ingewikkelder. Dit keer wilde men geen renner laten winnen, maar eentje de Tour ook eens laten verliezen. Eddy Merckx had tussen 1969 en 1974 vijf keer meegedaan aan de Tour de France en evenveel keren gewonnen. Hij had dat bovendien met een verpletterende overmacht gedaan door ook groene truien en bergklassementen te winnen (de bolletjestrui werd pas in 1975 ingevoerd) en een heleboel ritten – zijn record van 34 etappezeges staat nog altijd overeind, al is Mark Cavendish sinds vorig jaar corecordhouder. In al die jaren had men slechts één zwak punt kunnen ontdekken: in 1971 was Merckx door het ijs gezakt in de Alpenrit naar Orcières-Merlette: de Spanjaard Luis Ocaña had hem op bijna 9 minuten achterstand gereden. Dus was de boodschap: méér aankomsten bergop, en de tijdritten korter maken. In 1975 waren er zeven bergritten waarbij vijf aankomsten bergop. Merckx verliest de eerste keer terrein op de Puy de Dôme (waar hij van een dolgedraaide Franse ‘supporter’ in volle beklimming een slag in de lever krijgt) en zal finaal ten onder gaan in de Alpen – ook door zijn eigen overmoed (hij had de gele trui en ging toch solo in de aanval, pakte minuten voorsprong maar kreeg plots een zware inzinking). De Fransman Bernard Thévenet won die Tour. Drie keer raden hoe het parcours van de Tour van het jaar daarop eruitzag: acht bergritten, vijf met een aankomst op een col, en de finale zou zich voltrekken op, jawel, de Puy de Dôme, kwestie van Merckx nog wat psychologisch nadeel te geven.
Maar plannetjes pakken niet altijd uit zoals de plannenmakers dat willen. In 1976 gaf Merckx forfait voor de Tour. Door zo veel cols in het parcours te steken (en voor die tijd relatief weinig tijdritkilometers, de laatste tijdrit in Parijs bedroeg zes kilometer) zagen plots andere renners hun kans. Als waardige opvolger van Federico Bahamontes profiteerde de Belgische klimmer Lucien Van Impe ervan om zijn eerste en enige Tour te winnen, vóór de Nederlander Joop Zoetemelk – die won wel drie bergetappes. De Franse chouchou Bernard Thévenet werd in al die bergen total loss gereden en gaf ergens onderweg ontredderd op.
Experimenteren
De vraag voor de Tourdirectie werd nog moeilijker: hoe bouw je een Tourparcours tégen de nog altijd te duchten Eddy Merckx, maar ook tegen Lucien van Impe (en Joop Zoetemelk)? Wel, door een heleboel bergritten ‘op papier’ te verzinnen, waarbij weliswaar een zware col buiten categorie als de Aubisque was opgenomen in het parcours, maar waarna nog honderd kilometer volgden tot de finish. Er was één klimtijdrit, om de steeds moeizamer klimmende Merckx te elimineren, en slechts één aankomst boven op een col, om Van Impe zo weinig mogelijk kansen te geven om tijd te nemen. Het werkte. Merckx raakte vanaf de klimtijdrit op drift, Van Impe werd steeds zenuwachtiger en maakte dezelfde fout als Merckx in 1975: in de beslissende Alpenrit ging hij al op de col du Glandon solo aanvallen, hij kreeg een inzinking op de slotklim naar L’Alpe d’Huez, waar hij op de koop toe nog eens (licht) werd aangereden door een auto die daar helemaal niet hoorde te zijn (de bestuurder was een zakenrelatie van een organisator van de Tour). Thévenet won opnieuw de Tour, Van Impe werd derde, Merckx zesde.
Ook daarna zijn de voorbeelden legio. Na Merckx kwam de zeer vergelijkbare Fransman Bernard Hinault, ook een alleskunner, en ook nog een beetje beter in het tijdrijden dan in het echte klimwerk. Vandaar dat er in de Tour de France van 1982 (de vierde die Hinault won) weliswaar drie aankomsten bergop waren, maar ook vier individuele tijdritten: een proloog van 7 kilometer, en dan drie keer echt lang tegen de klok, chronoritten van respectievelijk 57, 33 en 48 kilometer: Hinault won er drie van de vier, één keer werd hij tweede. In Parijis was Hinault met relatief gemak opnieuw eindwinnaar geworden van de Tour, want de bergritten waren, ondanks de paar aankomsten bovenop, opvallend minder zwaar dan de andere jaren.
Onopvallend manipuleren
Later is de Tourdirectie nog veel meer gaan experimenteren. De oude ploegentijdritten werden geschrapt. Er is vaker geen proloog dan wel. Volgend jaar komt men voor het eerst sinds het ontstaan van de Tour de France in 1902 niet in Parijs aan, maar in Nice – dat opent perspectieven voor spectaculaire parcourswijzigingen. Er zijn nu al minder lange bergritten en meer pittige ritten in het lagere maar vaak steilere middengebergte – de Vogezenrit naar La Planche des Belles Filles is er pas bij sinds 2012, maar is nu al uitgegroeid tot een sleuteletappe, al haast even ‘legendarisch’ en dus gegeerd om op een palmares te staan als L’Alpe d’Huez of de Mont Ventoux. Tijdritten worden zo lang of zo kort gemaakt als de Tourdirectie wil. In 2020 was er helemaal geen gewone tijdrit. De enige keer dat er tegen de klok werd gereden, lag de aankomst bovendien op de Planche des Belles Filles. De mogelijkheden om te manipuleren zonder dat het opvalt, zijn groter dan ooit.
Plannetjes pakken niet altijd uit zoals de plannenmakers dat willen. Een Tour die tegen Merckx werd ontworpen, werd plots gewonnen door een andere Belg, Lucien Van Impe.
Wout Van Aert en Remco Evenepoel lijken hun voordeel te doen met dergelijke wijzigingen. Een beetje meer tijdritkilometers, daar begint het bij. Misschien zou de herinvoering van een ploegentijdrit ook wat kunnen opleveren: zowel Van Aerts team Jumbo-Visma als Quickstep van Evenepoel kunnen zich op zo’n proef toeleggen, al zijn natuurlijk ook ploegen als de Britse superformatie Ineos te duchten – op elk parcours en in zo goed als iedere wedstrijd. Maar de Tourorganisatie moet niet te gek willen doen in de bergen. Een of twee aankomsten bergop, een mooie etappe over de Ventoux, met aankomst in Carpentras of zo, enkele tientallen kilometers verderop. Al op de Olympische Spelen in Tokio 2021 bewees een taaie Van Aert hoe hij in een lange, zware klim in het zog kan blijven van de echte klimmers. Dus met een beetje medewerking van monsieur Prudhome zou het onmogelijke misschien mogelijk kunnen worden. Een Tour met een parcours dat vergelijkbaar is met de Ronde van Frankrijk van 1977 – één aankomst bergop, één klimtijdrit, nog goed wat tijdritkilometers – zou wel binnen het atletisch vermogen van Van Aert kunnen liggen. Maar elk voordeel heeft natuurlijk zijn nadeel: zo’n parcours speelt ook weer andere outsiders in de kaart. Er zijn wel meer sterke renners die dan hun kansen zien stijgen. Dat is nu zo en was vroeger ook zo. In 1968 lag de finish van de laatste Alpenrit op de onbekende en niet echt aansprekende col du Cordon, nabij Sallanches. Herman Vanspringel was een van de betere klimmers en stelde er zijn gele trui veilig. Zo dacht hij toch, en met hem alle Belgen. Alleen sloeg niemand er acht op dat de Nederlander Jan Janssen weinig seconden had moeten toegeven. Janssen was het type sprinter-klassieke renner, net als Van Aert. En tot ontzetting van de verzamelde Belgen reed Jan Janssen in de slotrit van de Tour totaal onverwachts Vanspringel uit het geel. Nederland juichte, België bleef achter met een trauma: de brave Herman die zich in extremis het geel liet ontfutselen door een radde Hollander. Volgend jaar rijdt ook Julian Alaphilippe de Tour, dé specialist in Belgen de kaas van het brood eten. Stel het u maar even voor: Wout van Aert die op de laatste dag het geel zou kwijtspelen en de Tour de France verliest, wie weet na een roekeloze aanval die opgezet is door – we zeggen zo maar wat – Remco Evenepoel. We mogen er niet aan denken.
We kunnen er maar van dromen, van scenario’s waarin Belgen weer een échte hoofdrol spelen in de Tour de France, dus in de strijd om het geel. Ooit moet het er toch eens opnieuw van komen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier