‘De meeste renners zijn kuddedieren’
Ieder jaar rijdt hij duizenden kilometers voor het peloton uit. Al dan niet in goed gezelschap, vechtend om voorsprong, beukend tegen de elementen, maar altijd met een plan. Controleert het peloton hem, of is het net omgekeerd? Thomas De Gendt verheft aanvallen tot een kunst.
In de elf jaar dat Thomas De Gendt profrenner is, won hij veertien wedstrijden. Zelf vindt hij dat geen overdonderend aantal, maar De Gendt is een man van de kwaliteit. Bij zijn eerste WorldTourzege, de openingsrit van Parijs-Nice in 2011, legt hij Jens Voigt en Jeremy Roy erop na een vlucht van 40 kilometer, houdt hij een sprintend peloton af en pakt hij de leiderstrui. In de jaren die volgen, rondt hij solo-ondernemingen af met een minutenlange voorsprong (Parijs-Nice 2012, Romandië 2018) en laat hij medevluchters huilend om hun moeder achter ( Andy Schleck in de Ronde van Zwitserland 2011, Axel Domont in de Dauphiné 2017). Hij wint ritten in de drie grote rondes, met een triomftocht op de Stelvio en een sprintzege op de Mont Ventoux als absolute hoogtepunten. Afgelopen lente pakte De Gendt zijn derde etappe in de Ronde van Catalonië, na een solo van 60 kilometer, en zonder ongelukken mag u zijn naam vast noteren voor de komende Tour. Met toeval heeft dat allemaal niets te maken. Thomas De Gendt maakt zijn eigen geluk.
Je moet je hart en ziel in een ontsnapping leggen, en nooit verwachten dat ze je zomaar laten rijden.’Thomas De Gendt
‘Aanvallen, dat moet je vooral willen’, zegt hij. ‘Niet iedereen wil het doen op deze manier. Voor mij is het veel makkelijker om te winnen in een groepje van vijf, zes vluchters dan in een peloton. Ik ben geen sprinter, niet klimmer genoeg en ik heb net niet die punch die een Tim Wellens heeft op de laatste klim. In een peloton is de kans dat ik de sterkste ben eigenlijk onbestaande. Bovendien vind ik dit een heel mooie manier van koersen. De renners naar wie ik vroeger opkeek, waren aanvallers: Jens Voigt, Jacky Durand, Ludo Dierckxsens. Ik vind die strijd leuk: wij tegen het peloton. Ik doe het ook om het spannend te houden voor mezelf. Mocht ik alleen maar in het peloton blijven zitten, dan zou ik het redelijk snel saai vinden.’
Jacky Durand zegt: ‘Veel renners gedragen zich als kuddedieren. Ik eindigde liever laatste en helemaal kapot dan anoniem 25e.’
Thomas De Gendt: ‘Dat is ook zo. De meeste renners zijn kuddedieren. Sommigen luisteren alleen maar naar hetgeen in hun oortje verteld wordt, en als hen niets gezegd wordt, rijden ze gewoon mee in het peloton. Bij veel coureurs zit er precies geen eigen gedacht meer in, ze denken soms niet verder na over hoe moet ik hier een koers winnen? Vanaf het moment dat je hen een vrije rol geeft, weten ze niet wat te doen.
‘In de vlucht kom ik vaak dezelfde renners tegen en die hebben een andere manier van denken. Ze kijken vooruit in de koers: over 30 kilometer is er dit of dat, ik ga al anticiperen. Vanaf het moment dat ze in het peloton moeten werken voor een kopman, denken ze ook verder na voor de kopman.’
Je bestudeert het roadbook altijd vooraf. Waarvan gaat je hart sneller slaan?
De Gendt: ‘Klimmetjes van vijf, zes kilometer. Lastig genoeg om iedereen te doen afzien, maar niet té lang. Zes kilometer, dat is twaalf, dertien minuten inspanning, op zoiets train ik specifiek. Alles langer dan twintig kilometer klimmen is moeilijk voor mij. De hellingsgraad moet rond de zes, zeven procent liggen. Alles boven de acht is net te steil, alles beneden de zes is te gemakkelijk voor de rest. Helemaal ideaal is het als er op zo’n 25 kilometer van de finish nog een helling ligt, want dan kan ik eventueel solo gaan. Ik weet dus wel ongeveer op voorhand welke ritten kans hebben, maar meestal ben ik niet alleen. ( lacht) In de Tour hebben op dat soort dagen veertig, vijftig renners hetzelfde idee.’
Kun je aan een leek uitleggen hoe moeilijk het op zulke dagen is om uit het peloton te ontsnappen?
De Gendt: ‘Neen, want iemand die nooit gekoerst heeft, die denkt dat ‘de vlucht van de dag’ een groepje van zes man is dat wordt aangeduid. Zoiets gebeurt alleen in de vlakke ritten, maar dan ga ik ook niet mee. Op die dagen moeten we soms twee, drie renners uit het peloton duwen: ga maar. Zulke ontsnappingen maken heel weinig kans op slagen, zeker in de Tour, waar twaalf ploegen een sprinter bijhebben: dat gat wordt áltijd dichtgereden.
‘Soms lees je dat het eerste uur ‘gemakkelijk’ was: geen vlucht, niemand had zin. Terwijl dat vaak de uren zijn waarbij er om de tien seconden iemand demarreert en niemand weg geraakt omdat er zo hard gereden wordt. Het is nooit eenvoudig om mee te zitten. Je moet er je hart en ziel in leggen en nooit verwachten dat ze je zomaar laten rijden. Daar ligt het probleem bij veel renners: ze springen mee en vervolgens beginnen ze rond te kijken, want ze willen het op een gemakkelijke manier.’
LINKEBALLEN
Hoeveel watt duw jij wanneer je uit het peloton weg knalt?
De Gendt: ‘Voor mij zijn de eerste twintig minuten van de koers vaak de lastigste. Ik trap dan al mijn hoogste wattages, te vergelijken met de wattages die de klimmers duwen in de laatste vijf minuten voor de overwinning. Als het start bergop is, kan dat twintig, dertig minuten dik boven de 400 watt zijn. Bergop demarreren heeft niets met geluk te maken: wie bereid is om het hardst te trappen in de start, die is weg. Soms ga ik gewoon op kop rijden en versnel ik na iedere bocht een beetje. Ik rij voor mijzelf dan op de limiet, aan een wattage dat ik tien minuten kan volhouden, tot de klassementsrenners de boel stilleggen.’
En als ze je terugpakken, is het boeken toe voor die dag?
De Gendt: ‘Dan is het lossen, dat heb ik ook al gehad. Eerst twintig, dertig minuten demarreren om weg te geraken en vervolgens de hele dag achter het peloton aan rijden. Net daarom doe je extra je best om in de vlucht te zitten.’
Jens Voigt zegt dat het peloton altijd een breekpunt heeft. Hoe weet je dat het zover is?
De Gendt: ‘Je voelt dat vooral aan je eigen benen: als ik het lastig heb, dan heeft iedereen het lastig. Het is niet dat er iemand wonderbenen heeft. Als je op dat punt nog twee minuten kunt doorzetten, is dat meestal het moment waarop het peloton zegt: nu is het genoeg. Soms gebeurt dat redelijk vroeg in de rit, maar het kan ook 80, 90 of 110 kilometer duren, afhankelijk van het parcours.’
Vluchters zijn vaak niet de populairste jongens van het peloton.
De Gendt: ‘Sommige coureurs krijgen het in die beginfase moeilijk, die hangen er gewoon aan. Níemand wil lossen op een klimmetje van twee kilometer, en als er dan zo’n paar muttes zoals ik liggen rond te demarreren, ben je heel onpopulair, ja.’ ( lacht)
Wie heb je graag mee in de vlucht?
De Gendt: ‘Renners die ongeveer even sterk zijn als ik op het vlakke. Die op kop komen, een tand bijsteken en dóórduwen. Ik heb ze liefst iets trager in de sprint, maar bergop van hetzelfde niveau. Als je bergop beter bent dan de anderen, rij je hen kapot zonder dat je het wilt. En dan heb je op het vlakke niets meer aan hen. Alessandro De Marchi is zo iemand, of Luis Ángel Maté van Cofidis. Die mannen zitten niet te linkeballen, die draaien gewoon mee rond. Ze hebben dezelfde interesses als ik, willen ook wel voor die bergprijs gaan in een eerlijke strijd. Er is wederzijds respect. Het maakt het niet makkelijker om te winnen, maar met zulke kerels geraak je wel het verst.’
Wat doe je als je medevluchters niet willen meewerken?
De Gendt: ‘Als ze niet willen overnemen, vraag ik waarom. Soms hebben ze een sprinter in het peloton en komen ze gewoon storen, of ze fungeren als springplank voor hun kopman. Dat zijn allemaal goede redenen. Maar sommigen willen gewoon een goedkoop ritje naar de finish en die probeer ik er dan af te rijden. Door zelf de eikel uit te hangen, een paar keer niet over te nemen en van achteruit te demarreren. Of je laat hen krachten verspelen zonder dat ze het doorhebben, bijvoorbeeld door telkens achter de bocht het gat te laten en je opzij te zetten, zodat zij moeten versnellen.’
EUFORIE
Houdt het peloton de vluchters onder controle, of zijn het de vluchters die het peloton onder controle houden?
De Gendt: ‘Beide. Ik doe de twee jobs: soms ben ik de jager in het peloton, soms word ik opgejaagd. Als jager probeer ik vluchters nooit voor de laatste 25 kilometer terug te halen, want dan is de kans op nieuwe demarrages en frisse mannen te groot. Dus weet ik: voor de laatste 25 kilometer willen ze me niet terugpakken. Alle kilometers daarvóór die je trager kunt rijden, spaar je krachten. Vaak wil het peloton de vluchters niet meer dan vijf minuten geven. Vanaf het moment dat je vijf minuten hebt, kun je dus iets vertragen. Pas als het peloton versnelt, ga je harder rijden.
‘Met dat gegeven kun je dan beginnen te spelen. Je versnelt bijvoorbeeld wat vroeger of blijft zelf doorgeven wanneer zij vertragen. Soms schrikken ze dan omdat de voorsprong ineens oploopt en blazen ze zich op. Je kunt ook sneller rijden op plaatsen waar het peloton vertraagt – tijdens de plaspauze of in de bevoorrading – ook weer goed voor twintig seconden. Als er sprinters in het peloton zitten, ga je bergop sneller. Zo kun je de voorsprong op allerlei manieren beïnvloeden. Zij denken dat ze je onder controle hebben, maar eigenlijk kun je als vluchter ook het peloton onder controle houden.’
Eigenlijk ben je de hele tijd aan het rekenen.
De Gendt: ‘Met die voorsprong ben je constant bezig. Om de vijf kilometer wil ik het tijdsverschil weten. Daalt het, dan wil ik weten wie er op kop rijdt, welke ploegen met hoeveel man. Rijdt Sky? Dan is het enkel om het gat niet te groot te laten worden, niet om het te dichten. Als de sprintersploegen op kop rijden, moet ik wél sneller gaan rijden.
‘Ik stel mezelf altijd een doel: op 30 kilometer van de streep moet ik een bepaalde voorsprong hebben om kans te maken. Daarna geef ik alles. Alleen rijden is dan eigenlijk nog het makkelijkst, omdat je met niemand rekening hoeft te houden. Gewoon keihard doorrijden tot aan de finish. Ik weet wat mijn wattages kunnen zijn voor een halfuur of een uur en dat probeer ik te halen. Je rijdt net op de limiet zonder kapot te gaan.’
Een groot deel van je vluchten rond je solo af. Is dat het beste wat er is?
De Gendt: ‘De eerste WorldTourkoers die ik won, in Parijs-Nice met dat spurtende peloton vlak achter me, dát kwam voor mij het dichtst bij de droom als vluchter.
Dat ze nét te laat komen, dat is het mooiste. Dat is ook het spannendste voor het publiek én het moeilijkste om te realiseren, want je timing moet echt perfect zijn. Omdat je de hele tijd met de stress van dat aanstormende peloton zit, is de euforie ook veel groter.
‘Als je een solo doet van 50 kilometer met drie minuten voor, dan gaat op het laatst de spanning er wat af, en dat is een raar gevoel. Die euforie is er zo niet. Je hebt al 20 kilometer kunnen nadenken: nu moet ik een zegegebaar maken, wat moet ik doen? Aan de meet gooi je je armen in de lucht, maar het voelt een beetje onnatuurlijk. Als je, zoals in de Vuelta, wint in de sprint, dan kom je roepend van blijdschap over de streep. Dat is leuker, natuurlijk. Dan betrek je ook de soigneurs erbij, je knuffelt hen. Na een solo is het meer van: goed gedaan, wil je een cola of een Fanta?’ ( lacht)
Wanneer komt dan het moment van voldoening?
De Gendt: ‘Meestal wanneer ik onder de douche sta, wanneer ik voor het eerst echt alleen ben en het vuil afwas. Maar ik kan evenveel voldoening voelen na een training van negen uur in Calpe.’
Je bekijkt je koersen altijd opnieuw. Waarom?
De Gendt: ‘Vooral omdat ik wil weten wat Michel Wuyts en José De Cauwer allemaal zeggen. ( monkellachje) En als het negatief is, zou ik Michel er ook wel een keer over durven aan te spreken. Wanneer ik lang op de rollen moet trainen, zet ik een wedstrijd op waar ik goed heb gereden of gewonnen, om mezelf te motiveren. Soms kijk ik ook naar koersen van anderen, bijvoorbeeld Frank Vandenbroucke die in Luik wint.’
Als ik lang op de rollen moet trainen, bekijk ik een koers waarin ik goed heb gereden, om mezelf te motiveren.’ Thomas De Gendt
TIEN KILO
Krijg jij nu meer erkenning voor je prestaties dan vroeger?
De Gendt: ‘Ja, maar dat komt vooral omdat ze nu weten wat mijn profiel is. Bij Vacansoleil werd ik – vooral door pers – beschouwd als een klassementsrenner en natuurlijk valt het dan tegen als je na drie dagen Tour op een halfuur staat. Als ik in de aanval ging, vonden ze dat stom, want ik was een klassementsrenner. Puur als klassementsrenner ben ik minder dan een middelmatige coureur, maar nu bekijken ze mij als een aanvaller en word ik daar ook op beoordeeld.’
Heb je zelf ooit geloofd in die klassementsambities?
De Gendt: ‘Twee jaar lang, ja. In mijn eerste Tour in 2011 had ik een gebarsten sleutelbeen, waardoor ik me de eerste twee weken heel rustig moest houden. Daardoor kwam ik met reserves in de laatste week. Plots werd ik zesde op Alpe d’Huez, en de dag erna vierde in de tijdrit. Toen zeiden ze: als je dít kunt in de laatste week van een grote ronde, dan ben je een klassementsrenner. Het jaar nadien hebben we dat een keer geprobeerd in de Giro: geen stress, geen tijd verliezen, niet aanvallen, gewoon volgen. Ik stond nooit verder dan vijf en een halve minuut, dus zeiden ze: volgend jaar in de Tour gaan we voor de top tien. Ik geloofde dat zelf ook helemaal. Tot ik na drie dagen op een halfuur stond.’ ( lacht)
Er werd gezegd dat je er niet genoeg voor leefde.
De Gendt: ‘En dat is waarschijnlijk ook zo. Ik leef er nu veel meer voor dan dat jaar. Vlak na het seizoen 2012 gingen we vier weken op huwelijksreis en kwam ik tien kilo te dik terug. Die kilo’s ben ik nooit helemaal kwijtgespeeld, voor een stuk is dat omgezet in spieren. Waarschijnlijk mede door mijn gewicht kreeg ik last van mijn knieën. De zeldzame momenten in 2013 dat ik geen kniepijn had, reed ik wel redelijk, maar mentaal was het heel moeilijk, waardoor alles naar beneden ging. Op het einde van het jaar moest ik vechten voor mijn contract en kreeg ik zoveel minder betaald dat ik dacht: als ze mij betalen als een knecht, dan ga ik ook rondrijden als een knecht. Toen heb ik er inderdaad een tijd veel minder voor gedaan dan nu.’
Na een jaar bij Omega Pharma – Quick-Step koos je voor Lotto-Soudal. Wat was het verschil?
De Gendt: ‘Niet dat ik daar meteen meer werd betaald, maar ze gaven me wel weer vertrouwen: we steken je terug in de rol die je liefst hebt en hier is een premiestelsel. Als je wint, krijg je zoveel bij. Op die manier kreeg ik meer vertrouwen. Ik begon met Paul Van Den Bosch te werken en vond mijn plezier in de fiets terug. Als ik er echt alles voor zou doen, dan rij ik tussen de tiende en de twintigste plaats in een grote ronde. Maar wie herinnert zich wie er vorig jaar twaalfde was in de Tour?’
BEGRAFENISSEN
En je rijdt liever voor het peloton uit dan dat je erin zit.
De Gendt: ‘Als het veel bergop is wel. In het peloton gaat het bergop soms net iets te snel voor mij en op het vlakke iets te traag. In de vlucht maak ik het voor mezelf gemakkelijker door mijn inspanning zelf in te delen. Je kunt ook beter je lijnen kiezen in de afdaling. Als de leider in het klassement goed kan dalen, zoals een López in de Ronde van Catalonië, dan zijn de afdalingen in het peloton het ergste. Astana vliegt naar beneden, de mannen van Movistar doen vaak mee omdat zij ook heel goed kunnen dalen. Zij pakken de bochten op de limiet, maar in positie honderd moeten renners erover gaan om te kunnen volgen. Dat zijn de schrikmomenten. ‘
Hoe ga je om met gevaar in de koers?
De Gendt: ‘Ik probeer er zoveel mogelijk uit te blijven. ( klopt op de houten tafel) Ik val weinig, omdat ik heel voorzichtig ben. Ik heb al koersen verloren omdat ik net iets minder risico’s neem in de afdaling. Dan word je gelost, of je verspeelt te veel krachten om terug te komen. Liever dát dan elk jaar drie, vier weken aan de kant te staan met een of andere breuk. Ik heb nog niet veel blessures gehad en dat wil ik zo houden. Ik ga ervan uit dat de ploeg zo meer aan mij heeft dan dat ik iedere maand tegen de grond lig. Ik denk ook aan mijn kinderen. Ik heb al verschillende begrafenissen moeten bijwonen van renners.’
Tim Wellens ging jullie ploegmaat Stig Broeckx niet bezoeken in het ziekenhuis. Die confrontatie met wat er mis kon gaan, dat kon hij niet aan.
De Gendt: ‘Ik heb Stig nooit bezocht, en Kris Boeckmans ook niet ( Boeckmans, destijds ploeggenoot, lag in 2015 twaalf dagen in coma na een zware valpartij in de Vuelta, nvdr). Ik stond bij Kris toen hij daar lag, dat beeld vergeet ik nooit meer. Ik ben hem nooit gaan bezoeken in het ziekenhuis omdat ik de gevolgen ervan niet wou zien. Ik heb het hem uitgelegd en hij neemt me dat niet kwalijk. Als je iemand vol buisjes en machientjes ziet liggen, denk je: als ik zo hard val, zullen het mijn ouders, mijn vrouw en mijn kinderen zijn die naast me zitten. Ik wil zo min mogelijk bij stilstaan bij wat er kan gebeuren.’
Bergtrui dankzij Kevin De Weert
Paris-Nice 2015, Ronde van Catalonië 2016, Tour Down Under 2017, Parijs-Nice 2018, Ronde van Romandië 2018, Vuelta 2018, Parijs-Nice 2019, Ronde van Catalonië 2019. De collectie bergtruien van Thomas De Gendt blijft aangroeien. ‘Die klassementen, ik doe dat graag. De strijd voor de punten, uitrekenen wie waar punten mag pakken, dat is een soort van extra hobby’, lacht hij. ‘Vorig jaar in de Vuelta heb ik me er nog iets intensiever mee beziggehouden en wist ik precies waar ik in de vlucht moest zitten voor de punten.’
Jezelf in de bollen tellen, lukt dat ook in de Tour? Het blijft voor De Gendt een droom, zij het een verre. ‘Ik jaag het ieder jaar na, en ik ben al eens tweede en derde geworden, maar om de bolletjestrui te pakken moet je eigenlijk één of twee bergritten winnen. In 2016 won ik wel op de Ventoux, maar dat was dan ook de enige keer dat ik nog in de prijzen zat bij een aankomst bergop in de Tour. In de vlucht gaan er vaak klimmers van de tweede rij mee. Mannen als Majka, Barguil en Alaphilippe. Ik kan hen wel hebben op de lagere klimmen, maar op de steile cols kan ik hen niet kloppen. Op de Ventoux pak je met de eerste plaats 50 punten, terwijl een klim van vierde categorie slechts één punt waard is. Je kunt dat nooit compenseren. In de Vuelta is de puntenverdeling gunstiger voor een vluchter.’
Meteen de reden waarom het vorig jaar wel lukte in de Vuelta, al zat toenmalig bondscoach Kevin De Weert er ook voor iets tussen. ‘Kevin vertelde me al vroeg in de Vuelta dat hij me niet zou meenemen naar het WK in Innsbruck. Natuurlijk was ik op dat moment ontgoocheld, maar ik maakte meteen de klik: ik moet niet meer op reserve rondrijden, alles mag op, ik mag mezelf kapot rijden tot in Madrid en dan zit mijn seizoen er mentaal op. Als Kevin me een week later had gebeld, had ik die bergtrui waarschijnlijk niet gewonnen.’