De balans van Parijs 2024: 14 paralympische medailles is goed, maar nog te weinig voor Team Belgium
Veertien medailles, waarvan zeven gouden, behaalde België op de Paralympische Spelen in Parijs. Hoeveel zijn die waard, in vergelijking met het verleden en gezien de internationale concurrentie? Een analyse, die minder positief oogt dan de eerste conclusies.
Wat waren de plus- en minpunten van de prestaties van België?
Het streefdoel van het Belgian Paralympic Committee voor Parijs 2024 was vijftien medailles, evenveel als in Tokio 2021. Het werden er uiteindelijk veertien (zie lijst onderaan), maar onze landgenoten behaalden wel zeven keer goud – drie meer dan in Tokio –, naast vier keer zilver en driemaal brons.
Wat betreft topachtplaatsen waren de Belgische paralympiërs goed voor 38 stuks, zeven meer dan in Tokio, waarvan vier vierde plaatsen en vijf vijfde plaatsen. Dat hadden er meer kunnen zijn zonder ziekte of pech, maar dat geldt voor alle Spelen.
Meer dan op de Olympische Spelen in Parijs weerspiegelt de medailleoogst nu de verhouding, qua bevolking, tussen Vlaanderen en Wallonië: negen (64 procent) versus vijf (36 procent). De Waalse Léa Bayekula en Maxime Carabin veroverden bovendien vier van de zeven gouden medailles, naast twee keer goud voor de Vlaamse Michèle George en één voor Laurens Devos.
Para-atleten Bayekula (29 jaar) en Carabin (23 jaar) waren wel de enige nieuwe, jonge gezichten op de Belgische medailletabel: zeven van de negen medaillewinnaars hadden op vorige Paralympische Spelen al een of meerdere plakken behaald. Zij waren nu goed voor tien van de veertien Belgische medailles.
Ook bij de atleten die in de top acht eindigden, waren er weinig tieners of twintigers. Twee van de slechts drie Belgen in het zwemmen (ook op de Paralympische Spelen de op één na grootste sport, na atletiek) zetten wel veelbelovende prestaties neer: de 21-jarige Sam De Visser (21) finishte als zesde op de 400 meter vrije slag en de 19-jarige Tatyana Lebrun werd vierde op de 200 meter wisselslag en vijfde op 100 meter schoolslag. Ook de 18-jarige Selma Van Kerm gaat met haar achtste plaats op de 400 meter in de T37-klasse van de atletiek een mooie carrière tegemoet.
Verder behaalde de 24-jarige Laurens Devos goud in het tafeltennis, werd de 26-jarige wielrenner Tim Celen zesde in de wegwedstrijd en derde in de tijdrit en nam de 26-jarige Maxime Hordies in de tijdrit zilver mee naar huis.
Alle andere Belgen die een medaille of topachtplaats behaalden zijn echter al ruim de 35 jaar, of zelfs de 40 jaar gepasseerd. In Los Angeles 2028, laat staan in Brisbane 2032, wordt een olympische plak veroveren, zeker in fysieke sporten als atletiek en wielrennen, voor hen moeilijker.
Ook het aantal sporten waarin Team Belgium een medaille behaalde was beperkt. Slechts vier op de tien sporten waarin een landgenoot deelnam, en op een totaalaantal van 22 paralympische sporten: atletiek (zes medailles), wielrennen (vijf), dressuur (twee) en tafeltennis (één). Daarnaast waren er nog topachtplaatsen in het badminton (Man-Kei Toi, vierde), triatlon (Wim De Paepe, vijfde) en het zwemmen (Lebrun en De Visser). Opvallend: het ‘kleine’ dressuur was in Parijs goed voor negen van de 38 Belgische topachtplaatsen, net geen vierde.
Hoe verhoudt het Belgische medaillerapport zich tot het verleden?
Met veertien medailles, waarvan zeven gouden, scoorde Team Belgium duidelijk beter dan op de Paralympische Spelen uit de eerste twee decennia van deze eeuw. Zeker ten opzichte van het absolute dieptepunt in Peking 2008 (slechts één medaille). Sindsdien ging het in stijgende lijn: zeven medailles in Londen 2012, elf in Rio 2016 en vijftien in Tokio 2021.
Van 1976 tot en met 1996 behaalden de Belgische paralympiërs een pak meer medailles, tot zelfs 58 in 1984. Toen was de mondiale concurrentie ook minder groot: zowel het aantal deelnemende landen als het aantal landen dat een medaille of een gouden plak veroverde, was tot (ruim) de helft minder. Het aantal deelnemende landen in 1984 bedroeg zelfs amper 26 procent van dat in Parijs (45, versus 170).
Anderzijds waren er toen ook veel meer medailles te verdienen. In 1984 bijvoorbeeld 2780, versus 1707 in Parijs. Door de kleinere mondiale concurrentie scoorde Team Belgium toen ook beter qua verhouding. In Parijs behaalden Michèle George en co 1,28 procent van het totale aantal gouden plakken en 0,82 procent van het totale aantal medailles. In 1980 en 1984 lag dat voor België nog ruim boven de twee procent.
Als je echter de verhouding berekent tussen de plaats op de medailletabel (21e in Parijs 2024, inclusief het team van neutrale Russische en Wit-Russische atleten) en het aantal deelnemende landen (170), en de landen die een medaille (86) of een gouden plak (68) hebben behaald, dan was Parijs 2024 drie keer de beste Paralympische Spelen ooit voor ons land.
Hoe scoorde België op de officiële medailletabel?
Met een 21e plaats op 170 deelnemende landen doet Team Belgium tien plaatsen beter dan in Tokio 2021. Met die nuance dat Thailand (22e met 30 medailles), Zuid-Korea (23e met 30 medailles) en Turkije (24e met 28 medailles) dubbel zoveel medailles behaalden, maar één gouden medaille minder scoorden (zes versus zeven voor België).
Gouden medailles zijn op de officiële medailletabel belangrijker dan het totale aantal medailles. Op de zogenaamde ‘weighted ranking’, met drie punten voor een gouden medaille, twee punten voor een zilveren, één voor een bronzen, zakt België naar een 24e stek.
Zowel op de officiële als op de ‘gewogen’ ranking doet het paralympische team ook beter dan de Belgische atleten zonder beperking, die op de Olympische Spelen in Parijs op een 25e plaats eindigden. Weliswaar op een officiële ranglijst waarop zes landen meer een medaille behaalden, en waar vooral een veel grotere concurrentie per discipline is.
In vergelijking met de olympische medailletabel steekt België onder meer Zuid-Korea, Nieuw-Zeeland, Zweden, Kenia, Noorwegen, Ierland, Roemenië en Georgië voorbij. Die scoorden op de Paralympische Spelen in Parijs beduidend minder goed. De neutrale Russische en Belarussische atleten, Zwitserland, Polen, India en Colombia schoven op de paralympische medailletabel veel hoger op de ranking, onder meer ook voorbij ons land.
Hoe presteerde België op basis van zijn inwonersaantal?
In de ranglijst van het aantal medailles ‘per capita’ behaalden de Belgische paralympiërs een nog beter resultaat dan op de officiële medailleranking. Wat betreft gouden medailles (zeven, of 1,7 per miljoen inwoners) staat ons land zelfs op een zevende plaats, na Letland, Nederland, Groot-Brittannië, Zwitserland, Australië en Oekraïne. Ter vergelijking: op de Olympische spelen in Parijs prijkte Team Belgium op die ranking op een 21e plaats.
Op basis van het aantal medailles ‘per capita’ doet ons land met één medaille per 845.000 inwoners ook beter: 17e (versus 29e op de Olympische Spelen). Deels omdat het aantal piepkleine landen dat op de Paralympische Spelen een olympische plak kon sprokkelen minder groot was.
Op die ranking staat Nederland overigens met grote voorsprong op één: één medaille per 321.000 inwoners, in totaal 56 medailles, waarvan 27 gouden – goed voor een vierde plaats op de tabel.
Ook Groot-Brittannië (tweede met 124 medailles) scoort wat dat betreft goed, en ook beter dan België: een medaille per 545.000 inwoners. In de top tien van de medailletabel halen ook Italië, Oekraïne en Australië betere cijfers qua medaille ‘per capita’ dan ons land.
China (met 220 medailles voor de zesde keer op rij de dominante nummer één op de medailleranking) en de VS (derde met 105 medailles) doen op dat vlak (veel) minder goed: één medaille per 6,4 en 3,2 miljoen inwoners. De macht van het getal, en nog meer medaillekandidaten, kunnen zij wel minder uitspelen omdat in bijvoorbeeld de atletiek, de grootste paralympische sport, elk nationaal comité wordt gelimiteerd tot 40 mannelijke en 33 vrouwelijke atleten, op 164 medal events.
Hoe presteerde België op basis van zijn economische rijkdom?
Nog meer dan op de Olympische Spelen zijn de Paralympische Spelen een speeltuin voor de rijkere landen, wegens nog hogere kosten qua opleiding, begeleiding en materiaal. Van de twintig landen met het grootste bruto binnenlands product staan alleen Mexico (12e), Indonesië (16e) en Saudi-Arabië (19e) niet in de top 25 van de paralympische medailletabel.
In die ranking zijn alleen Oekraïne (8e), Oezbekistan (14e), Iran (15e), Colombia (20e) en Cuba (25e) uitzonderingen. Die hoge notering van Oekraïne is geen uitzondering, want al sinds de Paralympische Spelen van 2004 staat het in de top tien van de medailletabel – met de oorlog tegen Rusland en de vele gewonde soldaten heeft dat succes weinig te maken.
Hoezeer de rijke landen hun stempel drukken op de Paralympische Spelen blijkt onder meer uit het percentage gouden medailles en medailles dat de eerste tien landen op de medailletabel veroverden in verhouding tot het totaalaantal plakken. In Parijs was dat respectievelijk 62 procent (gouden) en 56 procent (totaal). Op de Olympische Spelen bedroeg dat ‘slechts’ 36 en 34 procent.
België staat op de medailletabel (21e) iets hoger dan zijn plaats op de ranking met de landen met het grootste bruto binnenlands product (23e, volgens het Internationaal Monetair Fonds).
Qua verhouding bbp (laatste volledige cijfers van 2023) op het behaald aantal medailles scoort ons land echter veel minder goed, met een 47e plaats. Zelfs als je vier kleine landen eruit haalt die slechts één medaille pakten, is de ranking niet veel rooskleuriger. Op basis van zijn economische middelen presteert België, ondanks zijn kleiner bevolkingsaantal, dus ondermaats.
Opmerkelijk: de vijf landen met het grootste bbp (VS, China, Japan, Duitsland en India) scoren in die ranking nog slechter dan België. Zij kunnen hun zeer grote economische vermogen in verhouding niet omzetten in nóg meer medailles, mede door het beperkte aantal deelnemers per nationaal paralympisch comité. Ondanks zijn enorme inwonersaantal (met naar schatting 210 miljoen mensen met een beperking), zeer groot sportbudget en sterk ontwikkelde talentdetectie en opleidingsprojecten van en voor toekomstige paralympiërs blijft China zo steken op 220 medailles – al is dat nog altijd bijzonder veel.
Voor België is dat geen probleem. Toch kon het in Parijs slechts 29 atleten afvaardigen, waarvan geen enkele ‘echte’ ploeg. 29 is evenveel als het gemiddelde van het aantal geselecteerde paralympiërs in alle Paralympische Spelen sinds 2000. Die behaalden in Parijs in verhouding wel meer medailles dan ooit, maar gezien onze rijkdom zou de kwantiteit op beide vlakken nog hoger kunnen en moeten.
Dan moet de aanwas van nieuwe potentiële medaillewinnaars, ook in de ploegsporten, hoger zijn dan in Parijs. Dat kan door het beleid van de laatste jaren voort te zetten: door de paralympiërs nog meer te integreren in de valide sportwerking, door een nog betere opsporing en begeleiding van talenten, en nog meer investeringen in topmateriaal.
Zoals ook in de olympische sport is Nederland op dat vlak een voorbeeld. Al is hun medailleoogst, zelfs in verhouding met bevolkingsaantal en bbp, onhaalbaar. Maar dat geldt voor alle landen.
De Belgische medailleoogst op de Paralympische Spelen van Parijs 2024
Goud
Rolstoelsprinter Maxime Carabin – G-atletiek, 100 meter en 400 meter (2x)
Rolstoelsprintster Léa Bayekula – G-atletiek, 100 meter en 400 meter (2x)
Amazone Michèle George – G-dressuur, individuele proef en freestylecompetitie (2x)
Tafeltennisser Laurens Devos – G-tafeltennis, enkelspel
Zilver
Wielrenner Ewoud Vromant – G-wegwielrennen, 3 km individuele achtervolging en tijdrit (2x)
Wielrenner Maxime Hordies – G-wegwielrennen, tijdrit
Rolstoelsprinter Peter Genyn – G-atletiek, 100 meter
Brons
Rolstoelsprinter Peter Genyn – G-atletiek, 200 meter
Wielrenner Tim Celen – G-wegwielrennen, tijdrit
Jonas Van de Steene – G-wegwielrennen, tijdrit
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier