Red Lions-doelman Vincent Vanasch: ‘Wanhoop in de ogen van de aanvallers zien, kicken!’
Doelman Vincent Vanasch (31) werd de held van de Red Lions in de shootouts van de finale op het WK hockey. Zelf werd hij in 2017 al verkozen tot beste hockeydoelman op deze planeet. Wat maakt The Wall uit Brussel zo ondoordringbaar? Hij klapte recent in Sport/Voetbalmagazine zelf de handleiding open.
Dit artikel verscheen eerder, vlak vóór de start van het WK hockey 2018 in India, in Sport/Voetbalmagazine
De oprichting van The Wall
VINCENT VANASCH: ‘Ik ben met de hockeystick in de hand geboren: mijn vader Jean stichtte de jeugdacademie van Royal Evere White Star en mijn broers Philippe en Benoît – tien en vijf jaar ouder – speelden ook hockey. Op de club én thuis, in de gang van ons appartement. Met mij als hun favoriete doelwit, geposteerd in de deur, als keeper. Ik was dan ook gefascineerd door de uitrusting: die grote helm, die bodyprotector, die legguards ( scheenbeenbeschermers, nvdr)… Het leek wel Robocop of Batman – ik wou ook zo’n superheld zijn! Tijdens de rust van een hockeymatch van White Star liep ik als klein ventje zelfs altijd naar de keeper, om hem een kusje te geven. ( lacht)
De ogen, het voetenwerk van de spits lezen, altijd het onverwachte verwachten, dat is de kunst.
Vincent Vanasch
‘Toen ik bij White Star met hockey begon, ging ik dus in de goal staan. Andere jongeren hadden schrik voor die kanonskogels, maar ik niet. Eén probleem echter: de legguards waren toen nog gemaakt van zware bamboe. Als ik viel, moest mijn vader me telkens overeind helpen. ( lacht) Tot mijn 18e heb ik wel afgewisseld: één helft van de wedstrijd keeper en de andere helft spits. Ik scoorde zelfs veel. Alleen vond ik ballen tegenhouden nóg leuker. En dat kon ik ook het beste.
‘Op mijn 18e kreeg ik van Royal Pingouin, een club uit Nijvel, daarom het aanbod om er profkeeper te worden. Vlug gemaakt, die keuze, ook omdat White Star net van de eredivisie naar de eerste divisie gedegradeerd was en Pingouin wel in de hoogste klasse speelde. Weliswaar een bodemploeg, waardoor ik per match twintig, dertig ballen moest redden. Zelfs dan verloren we nog vaak met 5-0, maar zo kon ik me twee seizoenen in de kijker spelen.
‘Ondanks nog een slecht jaar bij KHC Leuven leverde me dat in 2011 een transfer naar topclub Waterloo Ducks op. Met drie landstitels op rij ( 2012, 2013, 2014, nvdr) was mijn carrière gelanceerd. Ook als international, want in 2012 mocht ik met de Red Lions naar de Olympische Spelen in Londen, mijn eerste grote toernooi. Daar kreeg ik na de 3-0-poulezege tegen India, waarin ik met vijftien, soms miraculeuze, saves de nul hield, ook een bijnaam van mijn ploeggenoten: The Wall, de Muur. Geef toe, er bestaan slechtere bijnamen, hé. Al hoor ik Vince The Prince ook graag.’ ( lacht)
Fysiek topfit
‘Al van jongs af is mijn motto: ‘Werk hard in stilte, laat succes lawaai maken.’ Hard werken, dat is 30 à 35 uur per week. Hockeytraining van 10 tot 17 uur (van maandag tot donderdag met de nationale ploeg, op vrijdag met de club), twee à drie keer per week zo’n anderhalf uur fitnessen, plus thuis elke dag vier keer vijf minuten rompstabiliteitsoefeningen en twintig minuten stretchen, bij het opstaan. Zaterdag is een relatieve rustdag – 30 à 40 minuutjes mijn lichaam ‘activeren’ – en op zondag dan de wedstrijd met de club.
‘Drukke weken, maar het móét als je de top wil bereiken. Ook dat conditionele werk, ja, want ik loop, weliswaar minder dan veldspelers, in een match voortdurend op en neer – in totaal zo’n vier kilometer. Met een gemiddelde hartslag van 120 à 130 en pieken tot 150 à 170, in de opwarming tot zelfs 180. Mijn looptrainingen – ik leg makkelijk 10 kilometer af – hebben dus zeker hun nut.
‘De meeste fysieke trainingen zijn evenwel gericht op explosiviteit, bijvoorbeeld snel voetenwerk, oefenen op trappen, of op een verhoog springen. In de fitness werk ik daarom ook met lichtere gewichten, om niet té gespierd te worden, want dat gaat ten koste van je snelheid en wendbaarheid. Anderzijds mag ik geen bonenstaak zijn: ik weeg zo’n 80 kilo, met een vetpercentage van 11,5. Ik moet immers mijn mannetje staan als tegenstrevers mij uit evenwicht proberen te duwen. En soms pak ik bij een contact bal én man.
‘Ik ben wel niet supergroot – 1m81 – maar in het hockey is dat geen probleem. In tegenstelling tot in het voetbal, waar een keeper meer uitkomt op hoge ballen, of drie, vier meter naar een hoek duikt. Daar ben ik ook niet op getraind. Bovendien blijf ik veelal op mijn voeten en op mijn lijn staan.
‘Er zijn wel langere hockeydoelmannen van boven de 1m90, die vaak ook een grotere en zwaardere uitrusting aantrekken om met hun fysieke présence hun goal af te schermen. Zoals in het handbal, waar doelmannen zich ook zo groot mogelijk maken in de hoop dat de aanvaller de bal tegen hen gooit – puur gokken dus. Ik keep liever met een lichtere uitrusting. Zo ben ik veel flexibeler en kan ik meer op mijn reflexen rekenen.’
Spelinzicht
‘Mijn ervaring als ex-aanvaller is nu, als doelman, een enorm voordeel. Ik weet hoe een spits denkt en kan zo situaties goed inschatten. Als een aanvaller bijvoorbeeld naar de baseline loopt, zal hij meestal de bal terugleggen, maar sommigen – zoals ik indertijd – schieten ook richting het dak van het doel. Mij zal hij dus niet liggen hebben. Zijn ogen, het voetenwerk van de spits lezen, altijd het onverwachte verwachten, dat is de kunst.
‘Door al die jaren als keeper, door honderden uren beelden te bestuderen met vele topcoaches kan ik heel snel analyseren en anticiperen. Onlangs zag ik bijvoorbeeld hoe een speler zich vrij liep – groot doelgevaar. Ik riep tegen mijn verdediger dat hij naar achteren moest komen, maar hij deed het niet. En, inderdaad: tien seconden later: doelpunt. Zoals ik gevreesd had. Achteraf kreeg ik een sms van een vriend: ‘Ongelofelijk hoe jij die fase zo kon voorspellen.’
‘Dat komt ook goed van pas tijdens de penalty shoot-outs ( wanneer een aanvaller van op de 25 meterlijn alleen op de doelman afgaat, nvdr). Ik ken de favoriete move van een speler, maar hij weet dat ík dat weet, dus probeert hij misschien toch iets nieuws. Cruciaal dus: geduldig blijven staan bij een schijnbeweging. De speler moet binnen de acht seconden schieten, de tijd is een stressfactor voor hém, niet voor mij. Daarom neem ík dikwijls het initiatief, door zelf een fake te doen, waardoor de aanvaller nóg meer gaat twijfelen.
‘Een tegenspeler intimideren doe ik ook, bijvoorbeeld door na een redding uitbundig te schreeuwen: ‘ Yeeaah!‘ Of ‘ Come on!‘ Ik weet immers dat sommigen daar écht niet van houden. Een mentaal spelletje, hé: je moet door zelfverzekerdheid en onoverwinnelijkheid uit te stralen in hun hoofd proberen te kruipen. Aanvallers zo doen geloven dat je álles zal pakken. Dan de wanhoop in hun ogen zien, hoe ze van frustratie hun stick bijna opeten, dat is het mooiste. Kicken, ja.’ ( lacht)
Communiceren en focussen
‘Het spel zien is belangrijk, maar dat kunnen overbrengen naar mijn verdedigers, die vaak alleen oog voor de bal hebben, is even cruciaal. Als een stuurman met het beste overzicht ben ik dan ook cóntinu aan het roepen: ‘Twee stappen naar links!’, ‘Vijf stappen naar rechts!’, ‘Afzakken!’, ‘Pushen!’… Veel meer dan een doelman in het voetbal moet ik zo met mijn verdedigers communiceren, omdat de afstanden in het hockey kleiner zijn, met ook meer gevaarlijke situaties. Penaltycorners bijvoorbeeld, waar ik de verdedigende tactiek bepaal. In het Nederlands of in het Frans, dat maakt me – als perfect tweetalige – niets uit. Zolang ze het maar horen. Al is dat in wedstrijden met vele duizenden toeschouwers, zoals op de komende World Cup in het hockeygekke India, niet vanzelfsprekend. Dan hanteer ik meer gebarentaal.
Werk hard in stilte, laat het succes lawaai maken.
Vincent Vanasch
‘Verdedigers moeten dan wel meer naar mij kijken, wat het nog moeilijker maakt. En ze moeten mij ook vertrouwen, want ik ben de ogen op hun rug. Ik kan er dan ook echt van genieten als zij mijn commando’s opvolgen en zo een bal onderscheppen. Hen sturen is even belangrijk als de reddingen op zich. In een perfecte match doe ik zelfs geen saves, omdat mijn verdedigers mede dankzij mij alle aanvallen afgeblokt hebben.
‘Als een gevechtspiloot zo bliksemsnel anticiperen en reageren, dat kost enorm veel energie. Soms heb ik geen bal aangeraakt, maar ben ik na een match, en zeker na een groot toernooi, doodop – inclusief barstende koppijn. Een extreme focus die begint van bij mijn eerste stap op het veld, bij de opwarming. Dan kruip ik in mijn cocon, denk ik alleen nog aan de wedstrijd en visualiseer ik hoe aanvallers zullen spelen. Wanneer ik daarna mijn uitrusting aantrek, verscherpt die hyperconcentratie nog meer. Omdat ik weet: één verkeerde inschatting kan ons een doelpunt en de zege kosten.
‘Anderzijds mag een tegentreffer mij niet van de wijs brengen. Jef Brouwers ( de sportpsycholoog die lang met de Red Lions werkte, nvdr) heeft me geleerd om dan meteen de pagina om te slaan. Zoals veel voetbalkeepers kick ik wel op een clean sheet – liever met 1-0 dan met 10-2 winnen – maar ik besef ook dat de nul houden in het hockey, waar meer goals vallen dan in het voetbal, niet makkelijk is. Eén tegentreffer kan ik dus aanvaarden. Maar twee…’ ( lacht)
Reflexen
‘Misschien wel mijn grootste kwaliteit. Genetisch bepaald wellicht – als kind had ik al een goede oog-handcoördinatie – én het gevolg van duizenden uren training. Met specifieke oefeningen op het veld, en ook ernaast, zoals de lampenoefening waar je zo vlug mogelijk flikkerende lichtjes moet aantikken – daarin heb ik altijd de hoogste scores gehaald. Voor een wedstrijd jongleer ik ook vaak. Met drie ballen, zoals in het circus. Ideaal om je hersenen en ogen op scherp te zetten. Ik heb wel geen perfect zicht – min 1 – maar lenzen verhelpen dat. Als gevechtspiloot was ik echter al afgekeurd. ( lacht)
‘Zoals een piloot heb ik dus bliksemsnelle reflexen. Soms pak ik zelfs een bal terwijl ik nog vóór mij kijk. Een ‘normaal’ mens zal vlugger zijn hoofd in de richting van de bal draaien, maar net die fractie van een seconde kan het verschil zijn tussen een bal hebben, of niet.
‘Extra hulpmiddel: de stick in mijn rechterhand, waarmee ik mijn hele doel ( 3,66 x 2,14 m, nvdr) kan bestrijken. Met alleen mijn handschoenen lukt dat niet, of ik moet een zweefsprong maken. In het hockey blijf je als doelman echter beter op je voeten staan, aangezien de bal in de rebound zeer vlug kan terugkeren. In tegenstelling tot in het handbal of in het ijshockey mag ik de bal immers niet vastklemmen. Bijkomende moeilijkheid: een hockeystick is slechts vijf centimeter breed. Je moet dus niet alleen snel reageren, maar ook je stick net op die plaats richten waar de bal in doel dreigt te gaan. Instinctief precisiewerk dat je pas aanvoelt na vele jaren trainen. Beter dan veel veldspelers, die altijd met twee handen hun stick vasthebben, kan ik daarom nu ook met één hand hockeyen, bijvoorbeeld een hoge bal met mijn stick opvangen.
‘Mijn snel reactievermogen speel ik ook uit: door langer op mijn lijn te blijven, terwijl sommige doelmannen enkele meters ervoor staan. Ik reken er echter op dat ik een schot op de lijn zal stoppen. Veel meespelen, zoals een voetbalkeeper die het spel verlegt, moet ik toch niet doen.
‘In het dagelijks leven komen die reflexen ook van pas. Als mijn zoontje van enkele maanden iets laat vallen, kan ik het vaak nog snel opvangen. Altijd ben ik op mijn qui-vive. Ook in de auto: veel sneller dan mijn vrouw reageer ik op plotse, gevaarlijke situaties. En als zij aan het stuur zit, roep ik dikwijls: ‘Pas op!’ En dan wordt ze heel boos. Maar, dat is een beroepsafwijking, hé.’ ( lacht)
Vincent Vanasch
Geboren op 21 december 1987 (31 jaar).
Begonnen bij R.E. White Star H.C.
Teams als profspeler: R. Pingouin H.C.N. (2007/09), K.H.C. Leuven (2009/10), Waterloo Ducks H.C. (2011/14), M.H.C. Oranje-Zwart (2015/16), Waterloo Ducks H.C. (2016-nu).
Palmares als clubspeler: drie Belgische titels (2012, 2013 en 2014), twee Nederlandse titels (2015, 2016) en winnaar van de Euro Hockey League (EHL) in 2015.
Met de Red Lions al meer dan 200 caps. Deelgenomen aan de Spelen van Londen (vijfde) en Rio (tweede), plus zilver op de EK’s van 2013 en 2017.
In 2017 door de Internationale Hockeyfederatie uitgeroepen tot ‘Best Goalkeeper of the Year.’
Blauwe nagels
‘In het hockey vliegen de ballen met soms 120 kilometer op me af. Veel voetbalkeepers die eens achter mijn doel postvatten kijken dan hun ogen uit. Angst heb ik echter niet, nooit gehad zelfs – dankzij die schoten van mijn broer in ons appartement wellicht. ( lacht)
‘Belangrijk wel: honderd procent scherp in doel staan. Is dat slechts 70 procent, dan zal je vlugger een bal op je lichaam krijgen. Ondanks je beschermende kledij soms zeer pijnlijk, ja. Behalve een knal op mijn helm. Dan hoor ik alleen ’ting’. Tenzij op het EK van 2015, toen een bal zo hard tegen het ijzer van mijn helm vloog dat die in mijn voorhoofd plooide. Ik voelde weinig, maar toen ik mijn helm afnam, gutste het bloed. Gelukkig volstonden zeven hechtingen.
‘Een bal tegen het kruis is veel pijnlijker, zelfs met mijn groin protector aan. En ook al ben ik altijd gefocust, elke week heb ik wel ergens een bloeduitstorting. Of een blauwe of kapotte nagel, want als ik mijn been uitstrek, komen mijn tenen uit mijn kickers ( voetbescherming, nvdr). Als de bal dan net daar op landt… Ai!’ ( lacht)
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier