De Paralympische Spelen beginnen: kennismaking met drie Belgische medaillekandidaten

© BELGAIMAGE - CHRISTOPHE KETELS

Op dinsdag 24 augustus beginnen de Paralympics, de hoogmis van atleten die hun lichamelijke, visuele of verstandelijke beperking overvleugelen met topsportprestaties. Maak kennis met drie Belgen die hun gehavende lijf in Tokio tot het uiterste willen stuwen.

Ewoud Vromant

Pakte begin 2020 in het paracycling de wereldtitel en het wereldrecord op de 3 km individuele achtervolging – Gaat voor het eerst naar de Paralympics.

Ewoud Vromant (36): ‘Acht was ik. Door de kier van een deur gluurde ik naar de openingsceremonie van de Spelen in Barcelona. Van mijn ouders moest ik al in bed liggen, maar ik vond dat olympisch gebeuren zo fascinerend. Ik was verzot op sport. Voetballen, turnen, zwemmen, tennissen, ik deed het allemaal. Rond mijn 20e begon ik met kwarttriatlons. Mijn doel was altijd: de top dertig halen. En mijn nevendoel: vóór de eerste vrouw eindigen. Dat lukte nooit ( lacht). Ik was in die tijd nogal lui.

‘Eind 2012 kreeg ik mezelf eindelijk eens zo ver om tijdens de winter door te trainen. Net in die periode begonnen mijn jeansbroeken te spannen aan mijn rechterbeen. Pijn voelde ik niet. De dokter raadde toch een scan aan. Toen zagen ze die tumor. Een kwaadaardige. En elf puntjes op mijn longen. Dat wees op uitzaaiingen. Ze gaven me een overlevingskans van één op twee en schreven me een chemokuur van 18 weken voor. Die zou de tumor in mijn been niet doen verdwijnen, daarvoor was die al te groot. Een amputatie was de enige oplossing. Mentaal zat ik enkele keren diep. Mijn grootste bekommernis was dat ik nooit meer zou kunnen sporten. Vóór de chemo van start zou gaan, probeerde ik gauw nog een skivakantie te boeken. Ik wou in mijn leven toch ooit eens op de latten gestaan hebben. Maar het skiseizoen liep op zijn einde, het lukte niet meer.

‘Na de amputatie zagen ze dat de chemo die tumor in mijn been had doen afsterven. Dus konden ze ervan uitgaan dat de uitzaaiingen waarschijnlijk ook afgestorven waren. Ik begon aan mijn revalidatie, mentaal en fysiek. Ik moest weer leren stappen, met een prothese. Ik ondervond hoe bepaalde dingen niet meer lukten. Het gras maaien werd plots een hele opdracht. Dat zorgde voor frustraties, die ik dan uitwerkte op mijn gezin. Ik moest zoeken naar mijn nieuwe plaats in mijn gezin en in mijn job.

Als wereldkampioen moet ik in Tokio op de individuele achtervolging voor goud gaan.’

Ewoud Vromant – paracycling

‘Een halfjaar na mijn amputatie ging ik toch nog op skireis, met Anneleen en onze zoon Jasper, die toen 3 was. We deden dat met Anvasport, een organisatie die mensen met een handicap helpt om weer te sporten. Skiën op één been was fysiek enorm zwaar. Ik viel vaak. Soms geraakte ik dan niet meer recht of kon ik niet meer op mijn been staan. Er vloeiden veel tranen. Van frustratie, maar ook van blijdschap. Ik dacht: als ik zelfs kan skiën met mijn handicap, dan kan ik alles. De filosofie van Anvasport is: voor elke moeilijkheid bestaat er een oplossing. Dat idee wilde ik doortrekken in mijn eigen leven.

‘Twee jaar na mijn amputatie werd Jana geboren, ik was na de chemo toch weer vruchtbaar geworden. Rond dezelfde tijd belandde ik in een atletiekclub waar enkele jongens met een blade liepen. Ik kon weer doen wat ik altijd zo leuk had gevonden: recreatief sporten. En ik voelde stilaan de drang komen om opnieuw deel te nemen aan competities. Maar mijn stomp is te kort om echt goed te lopen. Ik bedacht dat het leuker zou zijn om iets te doen dat ik beter kon. Wielrennen was bij de triatlon altijd mijn beste onderdeel geweest. Maar met één been moet je ook enorm trekken aan je pedaal. Probeer dat maar eens, je houdt het geen kilometer vol. In het begin was het: tien keer trappen, even bollen en dan weer tien keer trappen. Beetje bij beetje bouwde ik op. Blijkbaar had ik er talent voor. Ik doe paracycling nu in de eerste plaats omdat ik het graag doe, maar het is ook leuk om in iets de beste van de wereld te zijn.

null
null© Belga Image

‘Als wereldkampioen moet ik in Tokio op de individuele achtervolging voor goud gaan. Bij de tijdrit, over zo’n 25 kilometer, mik ik op een medaille. Maar ook daar is goud realistisch. Die tijdrit gaat wel over een glooiend racecircuit. Dat is niet in mijn voordeel: ik ben 1m92 en woog in mei nog 85 kg. Al van jongs af eet ik gezond, maar moet ik opletten met mijn hoeveelheden. Normaal streef ik naar een competitiegewicht van 83 kg, maar door die hoogtemeters wil ik nu naar 80 à 81 kg. Dat betekent: wekenlang honger lijden. Dan loop ik chagrijnig en is het weer mijn gezin dat daar de gevolgen van draagt. Soms vraag ik me af waarom ik hen meesleur in dit avontuur.

‘Intussen heb ik een topsportcontract bij Sport Vlaanderen. Dat geeft me veel meer vrije tijd, maar de dokter raadde me aan om die ook echt als rusttijd te gebruiken. Ik moet continu opletten voor overbelasting. Alles komt op dat ene been terecht, ook in het dagelijkse leven. Dus laat ik de afwas staan, want dat is een activiteit die je rechtstaand doet en die dus belastend is voor mijn rug en been. Vroeger ging ik ook mee wandelen met Anneleen en de kids, maar met een prothese stappen kost acht keer zoveel energie als met twee gewone benen. Dus gaat Anneleen nu alleen met de kinderen op stap. Ik leerde als topsporter om egoïstisch te zijn. Anneleen en ik hebben dat wel vooraf doorgesproken. Na Parijs is het tijd voor haar projecten.

‘Niet zozeer die amputatie veranderde mij, maar wel de kanker en die slechte voorspelling. Ik realiseerde me dat het vóór mijn dertigste al afgelopen had kunnen zijn. Dat deed me inzien hoe kort het leven is en dat we er maar beter het beste van kunnen maken. Voor mij betekent dat niet: nog zoveel mogelijk dingen doen, maar wel: zoveel mogelijk genieten van de dingen die ik doe.

‘Ik ben er fier op dat ik zo goed kan omgaan met mijn beperking. Ik steek mijn prothese niet weg. Vaak loop ik in korte broek over straat en krijg ik positieve reacties. Handicaps worden almaar beter aanvaard in de maatschappij. Protheses zien er tegenwoordig ook niet meer huidkleurig uit, zoals vroeger, maar soms heel decoratief. Je kunt daar echt iets cools van maken. Zelf koos ik een paar jaar geleden ook voor een nieuw ontwerp. Een kind op straat had geroepen: ‘Kijk, die meneer heeft een robotbeen!’ Dat vond ik een leuke term. Toen dacht ik: dan kan ik het er evengoed laten uitzien als een robotbeen. Ik bestelde een grijs-blauw ontwerp waarop industriële kleppen stonden afgebeeld.’

Bruno Vanhove

Is kapitein van het nationale goalbalteam, dat brons pakte op het EK van 2017 en nog eens brons op het WK van 2018 – Gaat voor de 3e keer naar de Paralympics, na Peking 2008 (10e) en Londen 2012 (7e).

Bruno Vanhove (37): ‘Was het een medische fout? In elk geval is het vreemd dat een zesling geboren werd in het ziekenhuis van Blankenberge. Het was niet duidelijk dat we met zes zouden zijn, maar ze dachten wel dat we met drie à vier zouden zijn. Dus kun je je afvragen of de gynaecoloog mijn ouders niet sowieso had moeten doorverwijzen naar een universitair ziekenhuis. Aan de andere kant overleefden we allemaal de geboorte – ook onze moeder – en hebben we niet alle zes zo’n oogaandoening door een teveel aan zuurstof in de couveuse. Twee broers en onze zus hebben een gewoon zicht. Ik zie ongeveer één twintigste van iemand met zo’n gewoon zicht.

‘Al van jongs af was ik gebeten door sport. Ik zat bij een gymnastiekclub. Een tijgersprong op de plint, ik vond dat fantastisch. In de gymnastiek zijn er weinig bewegende elementen. Dankzij mijn restvisus had ik bij die gymnastiek niet het gevoel dat ik sterk benadeeld was. Groepssporten vond ik nog leuker. Op de speelplaats van de lagere school kon ik mee voetballen met mijn klasgenoten. Natuurlijk was ik beperkter dan zij, maar ik kon een bal bijhouden, passen en af en toe scoren. Ik vroeg aan klasgenoten hoe het eraan toeging in een voetbalclub, om te achterhalen of het op een groot veld voor mij ook zou lukken. Niet dus. Dat was een frustratie. Ik kon me wel inschrijven bij zo’n club die puur recreatief voetbalde, maar ik vond het competitie-element net zo mooi: ieder geeft het beste van zichzelf en dan zien wie wint. Maar het gaat er mij niet louter om me te meten met een ander, die competitie geeft me om ook een drive om mezelf zo ver mogelijk te stuwen.

Bij goalbal zit er een belletje in de bal. Bruno Vanhove: 'Om de tegenstander te verrassen, probeer je vaak de bal te verplaatsen zonder dat die geluid maakt.'
Bij goalbal zit er een belletje in de bal. Bruno Vanhove: ‘Om de tegenstander te verrassen, probeer je vaak de bal te verplaatsen zonder dat die geluid maakt.’© BELGAIMAGE – CHRISTOPHE KETELS

‘Met mijn broers en vrienden trapten we regelmatig een balletje in de tuin of ergens anders in de sociale wijk waar we woonden en waar we ook veel fietsten en ravotten. Ik beleefde er een fantastische tijd, al zag je in die wijk ook wel wat pestgedrag en oorlogjes tussen kinderen. Uiteindelijk was het goed dat mijn ouders dankzij steun vanuit de sociale zekerheid zelf een huis konden kopen. Voor ons was het verrijkend om in een andere omgeving terecht te komen.

‘Mijn vader had een stabiele job bij de NMBS, mijn moeder kon loopbaanonderbreking nemen om voor ons te zorgen, nóg zo’n sociale steunmaatregel die een groot verschil maakte voor ons. Als je als ouder continu op zoek moet naar middelen en tijd om je gezin te runnen, blijft er geen energie over om ook nog eens je kinderen naar trainingen te voeren. Maar onze pa en ma hadden wel tijd om te luisteren toen de voorzitter van ViGe Noordzee – nog altijd mijn club – bij ons thuis langskwam om eens te praten over goalbal ( zie kader, nvdr). In die sport draagt elke speler een blinddoek, legde de voorzitter uit. Daardoor is iedereen gelijk. Het is een inclusieve sport. Dus konden niet enkel Arne, Tom en ik meedoen, maar ook mijn twee ziende broers, Jelle en Lode. In één klap kon mijn club dus vijf nieuwe spelers aantrekken. ( lacht) Het was misschien wat opportunistisch van hen om ons te benaderen, maar ook voor ons was het een opportuniteit: eindelijk een sport én wedstrijden waarbij we ons niet hoefden af te vragen of tegenspelers met een beter zicht bevoordeeld waren. Jelle en Lode haakten gauw af. Arne en Tom zitten nog altijd samen met mij bij de nationale ploeg.

Bij goalbal hoefde ik me niet meer af te vragen of tegenspelers met een beter zicht bevoordeeld waren.’

Bruno Vanhove – goalbal

‘Naast onze fysieke trainingen, die we elk apart doen, trainen we één à twee keer per week met de nationale ploeg. Dat gebeurt iedere keer op een plaats die makkelijk bereikbaar is met het openbaar vervoer, want geen van ons kan autorijden. Als de training in Antwerpen is, ben ik vanuit Oostkamp in totaal zo’n vier uur onderweg. Wij moeten voor een training ook zelf het terrein opzetten: de doelen in elkaar steken, de lijnen afplakken. Gewone lijnen zien wij niet, dus moeten we overal eerst een touw op de grond leggen en daar tape over leggen. Dat kost vóór iedere training gauw twintig minuten. Achteraf moeten we alles weer afbreken. Al die organisatorische beslommeringen zijn een belangrijk aspect in onze sport. Eén training kost ons een hele dag. Dat maakt de sport niet evident om te combineren met in mijn geval een voltijdse job en een zoontje. Wij hebben wel allemaal een topsportstatuut, daardoor kan ik voor trainingen, stages en toernooien rekenen op flexibiliteit van mijn werkgever – ik werk als informaticus-analist bij de Vlaamse Landmaatschappij. Maar mijn broer Arne werkt in de privésector. Daar betekent een topsportstatuut niks.

‘Tijdens onze groepstrainingen oefenen we werptechnieken, trainen we om in de juiste richting te gooien en maken we afspraken voor aanvalstactieken. Bij goalbal zit er een belletje in de bal. Daardoor kun je horen waar de bal is. Maar je kan ook proberen om die bal te verplaatsen zonder dat die geluid maakt. Als je je tegenspelers kunt laten denken dat de bal bij speler x is en die een schijnaanloop maakt, dan kan speler y hen verrassen.

‘We staan nu zesde op de wereldranking. Nog nooit deed een Belgische paralympische ploeg beter. Het zou mooi zijn om de eerste Belgische paralympische medaille in een ploegsport te pakken. Hopelijk volgt dan de erkenning die we niet kregen na onze EK- en WK-medaille. Als personen met een beperking willen we graag deelnemen aan de maatschappij zoals iedereen. Als we een prijs pakken, hopen we dezelfde waardering te krijgen die andere topsporters krijgen als ze een topprestatie neerzetten. En wat zou het fijn zijn om eens een medaille te pakken en dan over onze prestatie te mogen praten in de plaats van wéér te moeten uitleggen wat goalbal is.’ ( smaalt)

Barbara Minneci

Pakte in 2019 twee keer brons op het EK paradressuur, zowel op de individuele test als op de kür met muziek – Gaat voor de 3e keer naar de Paralympics, na Londen (8e individueel) en Rio (12e)

Barbara Minneci (51): ( lacht) ‘ Stuart, het paard waarmee ik naar Tokio ga, trok in de eerste plaats mijn aandacht door de manier waarop hij zijn oren naar de zijkant richt als hij werkt. In mijn jeugd reed ik op een paard dat net hetzelfde deed en dat ik enorm graag zag.

‘Vanaf mijn 26e, toen ik kanker kreeg, belandde ik daarna in een lange, donkere periode van hervallen, reconstructies en complicaties. Het bleef maar duren. In totaal was ik zo’n tien jaar out. Ik verloor gevoel in mijn linkerbeen. Uit mijn rechterbeen moesten ze spieren gebruiken voor reconstructies. Paardrijden had ik op dat moment allang geparkeerd in mijn hoofd. Ik wist het allemaal niet meer. Een vriendin, die zag hoe diep ik zat, bleef maar aandringen om de draad van mijn paardrijden terug op te pikken. Uiteindelijk gaf ik toe, vooral om van haar gezeur af te zijn. Toen ik voor het eerst weer op een paard zat, voelde ik meteen terug de sensatie die ik ook in mijn jeugd gevoeld had – die passie, dat opwindende. En de pijn die ik vreesde, was er niet. Integendeel, op een paard komen delen van mijn lichaam weer in beweging die ik in mijn rolstoel zelf niet meer in beweging krijg. De paarden werden mijn kine’s. ( glimlacht) Ze zijn veel aangenamer dan zo’n vent die je in alle richtingen plooit.

Ik communiceer nu beter met mijn paard dan voor mijn handicap.’

Barbara Minneci – paradressuur

‘Aan competities dacht ik in die eerste fase nog niet, ik was allang blij dat ik weer een reden had gevonden om op te staan en naar buiten te gaan. Het paardrijden doorbrak de negatieve spiraal waarin ik enkel nog dacht aan mijn ziekte en aan het volgende ziekenhuisbezoek. Ineens was daar ’s ochtends het idee dat die dieren op mij stonden te wachten. Na een bezoek aan het ziekenhuis reed ik niet meer naar huis, maar rechtstreeks naar de stallen.

‘In Tokio zal ik de enige zijn die een paard in amazonezit berijdt, met mijn twee benen langs dezelfde kant. Voor een paard is het altijd gemakkelijker als je langs elke kant één been legt, zelfs als je met dat been niet veel meer kan doen, maar mij lukt dat niet meer. Mijn gewicht zit dus nooit mooi verdeeld over het paard, daar moet dat dier zich continu aan aanpassen. Ik van mijn kant moest een nieuwe manier vinden om te communiceren met mijn paard. Dat was zwaar. Vaak wist ik wat er moest gebeuren, maar kon ik het niet uitvoeren. Ik wilde terugvallen op wat ik kende van vroeger, maar niks lukte nog als toen. Op den duur zei ik tegen mezelf dat ik beter kon stoppen als ik toch altijd maar gefrustreerd raakte. De klik kwam er toen ik aanvaardde dat ik moest stoppen met elke keer die vergelijking met vroeger te maken. Ik moest nieuwe manieren zoeken om hetzelfde resultaat te bereiken. Toen ik op dat punt kwam, werd het weer plezant en interessant.

Barbara Minneci: 'Ik raad het iedereen met een handicap aan: beoefen een sport.'
Barbara Minneci: ‘Ik raad het iedereen met een handicap aan: beoefen een sport.’© BELGAIMAGE – CHRISTOPHE KETELS

‘Ik communiceer nu beter met mijn paard dan voor mijn handicap. Soms heeft een paard geen zin om een bepaalde richting uit te gaan of is daar iets wat hem afschrikt. De klassieke manier om je paard dan toch die kant uit te krijgen, is knijpen met je benen. Als je dat niet meer kan, heb je een veel sterkere vertrouwensband met je paard nodig. Die band moet ervoor zorgen dat het paard toch een bepaalde richting uitgaat, louter door de manier waarop jij dat vraagt. Mijn paard moet ook vaker zelf beslissingen nemen of mij helpen, in de plaats van andersom.

‘Ik heb het geluk dat ik zo’n goed paard ter beschikking heb. Ook dat is een belangrijk in de paradressuur. De sport is gigantisch geprofessionaliseerd. Maar zo’n goed paard kost veel, en mensen in onze situatie hebben vaak niet zoveel geld. Ik mag erg blij zijn dat een goede vriendin mij een enveloppe gaf waarmee ik Stuart kon uitkiezen. Het paard staat tot mijn beschikking, maar is niet van mij. Ik mag ook erg blij zijn dat ik mijn passie nog kan beleven. Er zijn nog altijd dagen die me zwaar vallen, maar er zijn nu ook weer veel dagen waar zeer schone stukken inzitten. Dus heb ik toch het gevoel dat ik nog van geluk mag spreken, al zal je me niet horen zeggen dat ik er geen spijt van heb dat ik ziek geworden ben. In mijn ideaalbeeld had ik op dit moment kinderen en een job. Nu zit zelfs een uitstap naar Brussel er voor mij niet meer in, omdat die stad zo rolstoelonvriendelijk is. Aan de andere kant zijn er veel dingen die er vroeger niet waren: de paradressuur, Stuart, die massa formidabele mensen die ik leerde kennen. Dankzij collega-cavaliers leerde ik hoe ik met mijn rolstoel oplossingen kan vinden voor 101 details. Toen zo’n collega-cavalier me enkele jaren geleden uitlegde hoe ik met mijn rolstoel voorbij een bepaald trapje kon komen, duurde dat drie minuten. Bij de kine doe je daar drie maanden over. Ook bij een wedstrijd is er nooit iemand die weigert ervaringen te delen. Je wilt niet beter scoren omdat een collega verstrikt raakt in technische probleempjes. Het doel is dat iedereen zo goed mogelijk op zijn paard kan zitten en kan tonen wat hij waard is.

‘Als je me tijdens zo’n competitie vraagt wat de handicap is van cavalier a of b, weet ik dat niet. Op zo’n moment ligt onze focus op de wedstrijd, niet op onze beperkingen. Ik raad het iedereen met een handicap aan: beoefen een sport. Het verlegt je aandacht. Het brengt je in contact met anderen die ook weten wat een moeilijk moment is. Het geeft je het gevoel dat je niet alleen bent. Zo ga je je handicap in ander licht zien. De autonomie die ik fysiek verloor, kreeg ik er mentaal bij. Die ervaring krijg je cadeau als je weer gaat leven en niet enkel blijft overleven.’

De Paralympics in Tokio vinden plaats van 24 augustus tot en met 5 september.

Goalbal voor dummies

Goalbal is een paralympische teamsport voor mensen met een visuele beperking. Een wedstrijd bestaat uit twee helften van 12 minuten effectieve speeltijd. Goalbal speel je in een zaal en met 3 tegen 3. Elk team blijft op zijn helft van het veld. Bedoeling is om, met een onderhandse worp, de bal van 1,25 kg in het doel van de tegenstander te werpen. Na elke worp moet de bal binnen de 10 seconden opnieuw over de middenlijn gaan. Elke speler draagt een blinddoek. Je hoeft dus niet per se blind of slechtziend te zijn om de sport te beoefenen. Om deel te nemen aan de Paralympics is dat wel een voorwaarde. In de bal zit een belletje, dat de spelers helpt om de bal te lokaliseren.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content