Bart Swings: ‘In een massastart kan ik de leeuw in mezelf loslaten’
Na olympisch zilver in 2018 en Europese titels in 2020 en 2022 wil Bart Swings (31) zaterdag in Peking het grootste doel van zijn carrière realiseren: olympisch goud op zijn geliefkoosde massastart. Wat maakt hem zo goed op dat nummer? Een analyse, aan de hand van vier thema’s, door Swings himself.
1) Techniek
Bart Swings: ‘Een massastart, dat is zestien ronden van zo’n 380 meter, in totaal ruim 6000 meter. Variërend qua afstand, en geen 400 meter per ronde zoals op de gewone afstandsnummers. We schaatsen immers op de opwarmbaan, het dichtst bij het middenplein. Die baan is – wegens niet gereglementeerd – op elke piste verschillend van breedte. En hoe breder, hoe korter en scherper de bochten. Door die grotere middelpuntvliedende kracht moet je, nog meer dan op de afstandsnummers, druk op je benen zetten en schuiner hangen om niet uit de bocht te vliegen. Door de opeenvolging van 32 bochten maakt dat de massastart zo zwaar. Zeker op grote hoogte, zoals in Salt Lake City (1300 meter, nvdr), met nóg hogere snelheden. Daarom blinken ex-shorttrackers in de massastart vaak uit, want die zijn nog kortere bochten gewend.
‘Ik train wekelijks specifiek op die topsnelheid in de bochten, om die vol vertrouwen en met volle kracht te kunnen nemen, zonder vrees om te vallen. Zoals me in de slotbocht op het WK 2019 in Inzell is overkomen, toen ik té enthousiast was. Ik wist immers dat ik dáár het verschil moest maken, zodat niemand me in de laatste rechte lijn me nog zou kunnen voorbijsteken, zoals Seung-hoon Lee op de Spelen in Pyeongchang 2018. Ik hield mijn voet echter iets te schuin, waardoor mijn schoen het ijs raakte en ik weggleed.
‘Van die val heb ik wel geen schrik overgehouden, wat me soms wel overkomt na een zware crash in het skeeleren (Swings’ andere specialiteit en eerste grote ‘liefde’ waarin hij meerdere wereldtitel veroverde, nvdr). Toch denk ik nog vaak: dju, voor hetzelfde geld was ik wereldkampioen geworden. Daarom deed mijn eerste Europese titel in 2020 in Heerenveen zo’n deugd, al ging toen in de laatste bocht ook door mijn hoofd: niet opnieuw…
‘Ook belangrijk in de massastart: op de rechte stukken moet je zo veel mogelijk profiteren van de slipstream, in het zog van je voorgangers. Schaatsers die niet gewoon zijn om in een peloton te rijden kunnen zo weinig energie sparen, maar ik kan me als het ware laten meezuigen. Bijna al swingend, ja. (lacht) Een techniek ontwikkeld in het skeeleren, maar ook in de vier à vijf schaatsmarathons (125 ronden) die ik per seizoen afwerk.
‘Het grote verschil met de gewone nummers is dat je op een 5 of 10 kilometer je snelheid moet halen door voortdurend druk op je benen te zetten, met een veel langere, constante afzet op het ijs. In de massastart moet je op de rechte stukken die laatste afzet niet maken, omdat je dichter achter je voorganger de luchtweerstand bijna volledig kunt opheffen. Nog meer dan in het fietsen, want daar moeten de wielen ook de wrijvingsweerstand met de grond overwinnen, terwijl die in het schaatsen, door het glijden, veel lager is.
‘Vechten voor je positie in een groep is ook niet iedereen gegeven. Voor mij is dat echter a piece of cake. Er wordt weleens geduwd en getrokken, maar véél minder dan in het skeeleren. Het risico op verwondingen bij valpartijen, met name door de vlijmscherpe schaatsmessen, is immers veel groter. Dat leidt tot meer voorzichtigheid, ook omdat je op die dunne ijzers jezélf in gevaar brengt als je gekke manoeuvres uitvoert.
‘In het skeeleren ben je op de bredere wieltjes stabieler, kan je flukser van richting veranderen en vlugger corrigeren. Soms oorlog, ja, zoals een massasprint in het wielrennen, maar dan zonder een stuur te moeten vasthouden.
‘Nog een verschil met skeeleren is het finishen. Daar kan je je ene been zo ver mogelijk vooruitsteken en je andere gestrekt achteruit – als een halve spagaat. In het schaatsen kan je alleen je ene voet een beetje vooruit duwen, maar moet je wel op je achterste blijven steunen, of je ligt op de grond.’
2) Materiaal
‘Een onderbelicht aspect van het snelschaatsen: het slijpen van de ‘messen’. En niet alleen om ze scherp te maken. Schaatsijzers zijn immers niet volledig recht. Want als je met het hele dunne oppervlak op het ijs zou schaatsen, zou je met hoge snelheid amper een bocht kunnen nemen.
‘De ervaren materiaalman van mijn Team IKO (ex-Nederlands shorttrackkampioen Dave Versteeg, nvdr) slijpt er daarom een ronding én een buiging in. Ultra fijngevoelig werk waarbij het mes een beetje krom gaat staan. Zodat je met de linkse bochten kan meedraaien en je op de rechte stukken een S-vorm in het ijs kan vormen, om snelheid te maken.
‘Die balans, tussen ronding (horizontaal) en buiging (verticaal), is delicaat. Heel veel ronding en weinig buiging, of omgekeerd, kan bijvoorbeeld niet. Het is ook afhankelijk van de feeling/het gewicht van de schaatser, van hard of zacht ijs, én van het nummer.
‘Voor de massastart is meer ronding beter, gezien de nog scherpere bochten. Op een EK of WK vinden alle nummers echter op vier dagen plaats. Tussen die nummers overschakelen naar andere ijzers is geen optie. De voordelen van de grotere ronding wegen niet op tegen de aanpassing die je dan moet maken, qua feeling.
‘Op de Olympische Spelen is dat wel mogelijk, omdat de nummers meer gespreid worden, over bijna twee weken. Na de 10 kilometer heb ik in Peking zelfs negen dagen om me voor te bereiden op de massastart. Dus zal ik nu switchen naar ijzers met een iets grotere ronding dan op de individuele afstanden.
‘Sinds dit seizoen heeft mijn materiaalman een nog grotere ronding in mijn ijzers geslepen: tussen de 15 en 20 micrometer (duizendste van een millimeter, nvdr), terwijl dat bij de klassieke afstanden slechts 5 micrometer is. Ik kan zo nu makkelijker de binnenkant van een bocht houden. Vooral op topsnelheid in de slotronde is dat een voordeel – zoals ook bleek op het jongste EK. Nadeel is dat deze ijzers op de rechte stukken fysiek iets zwaarder zijn op mijn benen, maar die zijn sterk genoeg. (lacht)
‘De wissel naar een nog grotere ronding heb ik pas dit seizoen gemaakt, omdat ik nu bijna fulltime in Heerenveen woon en elke dag op het ijs sta, waardoor mijn techniek constanter is. In het verleden was het altijd wennen toen ik van stage naar stage leefde, en met tussenperiodes weer op het ijs stapte. Dan ga je zeker niet met andere messen, tussen die voor de klassieke afstanden en de massastart, wisselen.
‘Nu heb ik elke week op die ijzers voor de massastart getraind, dus gaat het switchen makkelijker. Mede omdat mijn materiaalman bijna elke training aanwezig is. En omdat het, buiten de kromming, om exáct dezelfde messen gaan – een Icononderstel van het merk Viking, met precies dezelfde kwaliteit van het ijzer. Zeer belangrijk voor het gevoel, want je wil dat die twee messen op dat vlak zo veel mogelijk op elkaar gelijken. Al zal het, naast de kromming, nooit volledig hetzelfde zijn.
‘De schoenen op zich, met name de carbonschelp en het omhulsel, zijn ook steviger. Meer stabiliteit rond je enkel helpt immers bij het nemen van de scherpere binnenbochten. Op de rechtere stukken heb je wel iets minder gevoel, maar de snelheid in de bochten is belangrijker. Die schoenen gebruik ik ook voor zowel de klassieke afstanden als de massastart.
‘Ook mijn schaatspak, sinds 2019 van het Belgische Bioracer, is op de massastart anders: zonder kap op het hoofd, omdat we allemaal dezelfde helm, met nummer, dragen. En ook zwaarder, want meer bescherming met kevlar, om bij een val snijwonden te voorkomen. Daardoor is zo’n pak wel iets minder beweeglijk, maar ik schaats er marathons van 125 ronden mee, dan is zestien ronden geen probleem.
‘Het is ook zo gefabriceerd dat je ondersteund wordt bij de gebogen schaatshouding. Kinesiotape, waarmee sommige wielrenners een tijdrit afwerken, is dan ook overbodig, mede door mijn sterke rugspieren. Rechtop schaatsen kan je wel amper met zo’n pak, de reden waarom schaatsers meteen na de finish dat direct openritsen.’
‘Voor de Spelen in Peking heeft Bioracer ook een gloednieuw, nog meer aerodynamisch pak ontwikkeld, na vele windtunneltesten in de loop van vorig jaar. Met nieuwe stoffen die tot tien keer gladder zijn. De naden werden ook gelast in plaats van gestikt. Daarnaast is de kap herbekeken, ook met oog op een nog betere koeling.’
3) Fysiek
‘In de massastart is het verschil qua inspanning tussen de rechte stukken – door de slipstream – en de snelle bochten – met meer druk op de benen – groot, mede door de vele tempowisselingen. Dat is mijn grote kracht: ik kan van het minste rustmoment gebruikmaken om te recupereren, zo meerdere malen een lange tussensprint trekken en nog genoeg energie sparen voor de eindjump.
‘Dat hebben we ook gemerkt bij inspanningstesten in het fietsen. Na vier minuten 400 watt duwen wordt één en twee minuten later je melkzuurgehalte gemeten, omdat het lactaat in je bloed na zo’n inspanning nog zo lang blijft stijgen. Althans bij de meeste atleten, want bij mij zákt het melkzuur al na één minuut.
‘Een zeldzame kwaliteit door van jongs af talloze puntenafvallingskoersen in het skeeleren af te werken. Daar moet je om de twee ronden sprinten, tien minuten lang. Het zwaarste nummer, maar veruit mijn favoriet. Door die wedstrijden in de zomer, en de trainingen op die korte, explosieve, herhaaldelijke versnellingen, hoef ik in de winter daar zelfs niet meer op te oefenen. Dat is er echt ingeslépen.
‘Na een massastart ben ik dan ook minder vermoeid dan na bijvoorbeeld een 5 kilometer. Nochtans een iets kortere inspanning (ruim 6 minuten vs. ruim 7,5 minuten, nvdr), maar daar schaats je cónstant tegen en over je limiet. In de massastart kan het melkzuur bij een tussensprint en na de eindsprint misschien hoger pieken, maar niet de hele race.
‘Al hangt dat ook voor een stuk af van de lastigheidsgraad van de race en je concurrenten. Door mijn skeelerachtergrond, en al mijn hele carrière tégen anderen te rijden, kan ik me in de massastart daardoor nóg verder pushen dan op een afstandsnummer, waar je meestal vooral tegen jezelf racet.
‘Zeker op een kampioenschap, zoals op de Spelen, kan ik de leeuw in mezelf helemaal loslaten. Op voorwaarde dat ik me fysiek top voel. Meer dan techniek is dat immers bepalend voor mijn mentale ingesteldheid. Zo niet, dan ben ik maar een katje.’ (lacht)
4) Tactiek
‘De kunst in de massastart is om, zeker voor mij, voortdurend voorin te schaatsen. Zoals ook in het skeeleren: als ik daar in de puntenafvallingskoers niet meer in de eerste vijf zit, ga ik weer naar voren. Dat kost minder energie dan telkens van verder achterin richting de kop te moeten vlammen.
‘In de wereldbekerraces van de massastart is die tactiek wel niet altijd in mijn voordeel: daar wordt er bij een aanval meer gespeculeerd en naar elkaar gekeken. En vooral naar mij: gaat Swings reageren of niet? Want ze weten dat ik vaak het gat dichtknal. Maar als ik dat te veel doe, met sprinters in mijn zog, ben ik op het einde natuurlijk gezien.
‘Kampioenschappen zijn voor mij op dat vlak makkelijker, omdat ze daar minder bluffen. Niemand wil zomaar een titel uit handen geven, hé. En dus rijdt iedereen, of toch de meesten. Zo wordt de wedstrijd zwaarder. En dat is door mijn fysieke kwaliteiten in mijn voordeel, aangezien ik dan meer kans maak om de pure sprinters te kloppen, zoals Joey Mantia en de Zuid-Koreanen die alléén op hun eindjump rekenen, allicht ook in Peking.
‘Sowieso blijft het een evenwichtsoefening tussen zélf gaten dichten/zo vlug mogelijk reageren – in de wetenschap dat ik dat aankan – en genoeg energie overhouden voor de sprint, zeker tegen de pure sprinters. Nadeel is dat ik, als Belg, altijd alleen ben, terwijl andere landen twee toppers kunnen uitspelen, zoals Nederland.
‘Die stemmen steevast hun tactiek op mij af, om mij vermoeid te maken, zoals op het EK 2020 in Heerenveen, door om beurten aan te vallen. Maar toen een Italiaan wegreed, moest Jorrit Bergsma reageren – zeker voor eigen publiek in Heerenveen. En daar kon ik dan weer van profiteren. Hetzelfde op het jongste EK, waar Bergsma het werk opknapte Toen een Wit-Rus ontsnapte, en ik het vlot kon afwerken in de sprint.
‘Samenwerken met schaatsers uit andere landen doe ik niet. Wél in de langere schaatsmarathons. In wereldbekerraces zou ik dat ook kunnen, en zou ik zo meer kans maken op de zege en meer prijzengeld. Dat houd ik echter af, want daar leer ik niets mee met het oog op de veel belangrijkere kampioenschappen waar ik wél tegen hen moet schaatsen.
‘Door dat tactische aspect, en omdat in de massastart mijn medaillekans het grootst is, heb ik de dag van de race vaak meer stress dan voor de afstandsnummers. Vooraf doorloop ik dan ook alle mogelijke scenario’s: wie ik in de gaten moet houden, op wie ik moet reageren, waar ik zelf kan aanvallen. Dat geeft me anderzijds ook een houvast, met het besef dat als ik dat plan uitvoer, ik me na de wedstrijd niet schuldig hoef te voelen als ik niet win.
‘Het rare is: tijdens de race ben ik niet bewust met dat plan bezig. Dan neemt mijn instinct immers grotendeels over. Dat moet ook, want drie seconden nadenken zijn er drie te veel. Gelukkig is dat instinct goed afgestemd op mijn tactiek. Ook omdat ik na elke race elk detail evalueer: wat heb ik wel en niet goed gedaan?
‘Zo heeft mijn instinct als het ware op voorhand al nagedacht. Ook dát is een van mijn kwaliteiten. Want in een massastart neem je, zoals een gevechtspiloot, misschien wel honderd instinctieve beslissingen op enkele minuten. En is het zaak om je raketten op het júiste moment af te vuren.
‘Hopelijk ook zaterdag in Peking.’ (lacht)
Gejaagd door de wind
‘Extra versterkend element voor de hoge snelheden in de massastart is de luchtcirculatie op de baan’, vertelt Swings. ‘Door het peloton van zo’n twintig man ligt die veel hoger dan als je met zijn tweeën schaatst. Zo kun je meer profiteren van die luchtverplaatsing, die je als het ware voortstuwt. Zelfs de schaatsers uit de B-groep van de gewone nummers gaan, relatief gezien, vaak sneller dan de toppers uit de A-groep.
‘In de B-groep staan ze immers met zijn vieren op het ijs: er starten er twee en halfweg de ronde beginnen de volgende twee. Bovendien warmen er zich dan ook nog vier anderen op. Met acht man op de ijsbaan kan je zo’n luchtcirculatie makkelijker op gang krijgen dan met tweemaal twee, zoals in de A-groep.
‘Op de 500 meter, waar het om honderdsten draait, schaatsen sommigen zelfs tijdens de opwarming opzettelijk in de tégengestelde richting, in wijzerzin dus, om de luchtcirculatie van de sprinters op de wedstrijdbaan zo veel mogelijk te breken. Alle beetjes helpen.’ (lacht)
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier