Een jury van tien coaches maakte een selectie van de beste buitenlanders uit de geschiedenis van het Belgische voetbal.
In alfabetische volgorde vangt de lijst aan met de Deen Hans Aabech (Club Brugge, 1974/75) en besluit ze met de Litouwer Rimantas Zvingilas (KRC Harelbeke, 1997-2000). Sinds de installatie van het professionalisme in het begin van de jaren zeventig, speelden niet minder dan 1486 buitenlandse voetballers in de Belgische eerste klasse. En eigenlijk moet je daar nog de spelers aan toevoegen die vóór die tijd over de Belgische velden dweilden. Zoals de Congolees Léon Mokuna, die bijna een halve eeuw geleden de kleuren van La Gantoise verdedigde, of zoals Standardman Paul Bonga Bonga.
Een onvergetelijke indruk hebben die buitenlanders zeker niet allemaal nagelaten. Finaal, en na diverse selectieronden, hielden we zestig spelers over die onbetwistbaar hun stempel hebben gedrukt op de geschiedenis van het Belgische voetbal. Dan bleef de moeilijke taak over om uit die keurtroepen het kruim – in de vorm van een top tien – te destilleren. Dit blad schoof die opdracht door naar een jury van tien personen met een rijk verleden in het Belgische voetbal : de vier gewezen bondscoaches Paul Van Himst, Wilfried Van Moer, Georges Leekens en Robert Waseige, de vier voormalige Trainers van het Jaar Georges Heylens, Aimé Anthuenis (ook een vroegere bondscoach natuurlijk), Hugo Broos en Francky Dury, en de twee veelvoudige ex-internationals Jan Ceulemans en Michel Preud’homme.
Behalve Anthuenis en Dury, die nooit op het hoogste niveau hebben gevoetbald maar die achterstand naderhand natuurlijk ruimschoots goedmaakten, konden de juryleden bij de evaluatie van de zestig buitenlanders veelal putten uit hun persoonlijke ervaringen. De meeste voetballers van de preselectie van zestig namen hadden ze meegemaakt, als trainer en/of als speler – om maar aan te geven hoe pertinent hun stem is. Sommigen, zoals Heylens, Dury, Ceulemans en Broos, stelden een rangschikking van hun favoriete buitenlanders op, van één tot tien. Anderen gaven er de voorkeur aan om hun geprefereerde buitenlanders in alfabetische volgorde te plaatsen. Ze vonden de keuze zo al moeilijk en delicaat genoeg. Daardoor eindigde een aantal buitenlandse spelers in het klassement met gelijke punten.
Rensenbrink zonder discussie
Over één speler bestond er alvast unanimiteit. Alle juryleden namen Robby Rensenbrink in hun selectie op, waardoor de Nederlander zichzelf bekroond zag als de beste buitenlandse voetballer die ooit in België aan het werk was. Die eensgezindheid is vanzelfsprekend niet verrassend. In de tweede helft van de jaren zeventig leverde de legendarische linksbuiten een stevige bijdrage in de Europese successen van Anderlecht. Rensenbrink, een slangenmens met een onnavolgbare speelstijl, maakte voor paars-wit 142 doelpunten in competitieverband en in de Europese campagnes van de Brusselaars scoorde hij 25 keer.
De man die het dichtst bij Rensenbrink in de buurt raakte, de enige eigenlijk die een beetje kon concurreren met de international van Oranje, verdedigde ook al de kleuren van Anderlecht. Pär Zetterberg werd door negen van de tien juryleden geciteerd – de uitzondering op de regel vormde Hugo Broos, misschien verwonderlijk genoeg aangezien hij een ex-coach van de Zweed is. Al herinnert iedereen zich wel dat tussen Broos en Zetterberg niet bepaald een grote liefde openbloeide. Zetterberg keerde toen, na zijn avonturen bij Olympiacos, terug naar het Astridpark maar belandde onder Broos vaker op de bank dan hem lief was. De Zweed diende te wachten tot Frank Vercauteren het roer van Broos overnam alvorens hij in Brussel weer aan de bak kwam.
De Belgische buitenlander Lozano
Een derde Anderlechtspeler die goed scoorde in het referendum, is Juan Lozano. Die moet in de rangschikking weliswaar Simon Tahamata en Johan Boskamp naast zich dulden, maar onderscheidt zich niettemin enigszins van dat duo. Want : Aimé Anthuenis en in mindere mate Robert Waseige beschouwen Lozano niet echt als een buitenlander. Daar valt inderdaad iets voor te zeggen. Hoewel, de in Coria del Río (dicht bij Sevilla) geboren Lozano mag dan al het belangrijkste deel van zijn carrière in België hebben afgehandeld – bij Beerschot en Anderlecht, met een intermezzo bij Real Madrid -, hij verwierf nooit de naturalisatie tot Belg. Dit in tegenstelling tot spelers als Luis Oliveira en Branko Strupar, die door hun naturalisatie niet in deze ranking verschijnen en ook niet in de preselectie waren opgenomen. Anthuenis was het daar niet mee eens, hij wilde per se een stem toekennen aan Strupar, zijn ex-speler van Racing Genk. De huidige technisch directeur van het Kiel argumenteerde dat Strupar, die van Kroatische origine is, zich pas laat in zijn loopbaan tot Belg bekeerde en bijgevolg recht had op een vermelding bij de beste buitenlanders. Een betoog dat dit blad respecteerde, onder meer opdat Anthuenis net als de andere juryleden tien stemmen zou kunnen uitbrengen.
Een middenveld genaamd Boskamp
Over Simon Tahamata, de voormalige vedette van Standard, en Johan Boskamp, de dynamo van wijlen RWDM, werd de bovenstaande discussie niet gevoerd. Aanvankelijk hadden wij zelfs overwogen om Boskamp tot jurylid te promoveren – net als Arie Haan trouwens. Het Belgische luik aan hun loopbaan, als speler én als coach, is namelijk aanzienlijk : alleszins meer dan voldoende om hen stemgerechtigd te maken. Maar vanuit het vermoeden dat ze in deze enquête zélf punten zouden verzamelen, werden de twee uiteindelijk geweerd. Ze zouden immers rechter én partij zijn, wat nooit een gezonde situatie oplevert. Een terechte beslissing, zo bleek later : vijf juryleden namen Arie Haan op in hun selectie en Boskamp haalde zelfs acht voorkeurstemmen.
Paul Van Himst maakte zowel Haan als Boskamp mee, de eerste bij Anderlecht en de tweede bij de buren van Molenbeek. Hij spaart zijn lof voor beiden niet. “Johan Boskamp, dat was een middenveld in z’n eentje. In die tijd mocht het middenveld van Anderlecht ook gezien worden, met Jean Dockx, Jan Verheyen en mezelf. Maar Jan was zo sterk als Hercules. Hij liep gewoon over ons heen. Het was niet meer dan rechtvaardig dat Boskamp in 1975 als eerste buitenlandse voetballer de Gouden Schoen kreeg. Het jaar daarop was het dan de beurt aan Rensenbrink. Die twee verdienden die trofee meer dan wie ooit. Haan, dat was dan weer de finesse van Ajax die zich ten dienste van Anderlecht stelde. In het begin kende Arie aanpassingsproblemen. Maar eens die achter de rug lagen, bezorgde hij paars-wit veel successen. Vervolgens leidde hij ook Standard naar triomfen. Uitblinken bij twee topclubs, dat is het voorrecht van de allergrootsten, al werd de Nederlander in beide teams sterk omringd.”
De neus van Lokeren
Met zes punten treffen we opnieuw twee aanvallers van Anderlecht aan, namelijk de Nederlander Jan Mulder en de Tsjech Jan Koller. Ze krijgen het gezelschap van een derde prijsschutter, de Pool Wlodzimierz Lubanski. “In de jaren zeventig moest je een molenaar zijn om te scoren”, grapt Aimé Anthuenis. “Want in die tijd had je Gerd Müller in Duitsland en Jan Mulder bij Anderlecht. Jan Mulder past in de traditie van fantastische Anderlechtaanvallers, met eerst Jef Mermans, nadien Van Himst en, dichterbij in het verleden, Jan Koller. Met die laatste heb ik trouwens nog zelf gewerkt in het Astridpark. Maar ik wil hier vooral Lubanski huldigen. Die heb ik uiteraard ook zeer goed gekend, van in mijn periode bij Lokeren. Door een knieletsel had Lubanski het WK van 1974 in Duitsland gemist. Twee jaar voordien had hij met Polen olympisch goud veroverd. In zijn eigen land werd Lubanski afgeschreven, maar hij zou Lokeren nog zeven seizoenen lang formidabele diensten bewijzen. Onder andere met 82 doelpunten, wat enorm veel is aangezien Lokeren al bij al niet te vergelijken valt met de topclubs Anderlecht, Club Brugge en Standard. Ik blijf ervan overtuigd : indien Lubanski bij een van die toppers had gevoetbald, dan zou hij zeker een individuele bekroning hebben gekregen. En hetzelfde geldt eigenlijk voor de Oostenrijker Karl Kodat, zonder twijfel een van de meest verfijnde aanvallers die ooit in de Belgische competitie heeft gevoetbald, maar die hier alleen maar bij het veeleer bescheiden Antwerp uitkwam.”
“Met terugwerkende kracht”, vervolgt Anthuenis, “kan een club als Lokeren met trots terugkijken op wat ze er aan aanvallend talent naar het Belgische voetbal hebben gehaald. Het bestuur van Lokeren, met manager Aloïs Derycker voorop, heeft op dat niveau schitterend werk geleverd. Behalve Lubanski merk ik dat ook Preben Elkjær Larsen hoog in dit klassement van beste buitenlanders in het Belgische voetbal staat genoteerd. En voorts ontwaar ik in deze ranking ook mensen als Arnor Gudjohnsen en Grzegorz Lato. Allemaal jongens die bij Lokeren hebben gevoetbald. Dan zeg ik : dat is niet kwaad gepresteerd voor een simpel provincieclubje.”
Olsen : verdedigers staan achteraan
Aan de zijde van Haan en Hans-Peter Lehnhoff, de strateeg van Antwerp (van 1987 tot 1994), valt in het eindklassement de eerste verdediger waar te nemen : Morten Olsen. Hoewel, verdediger ? In werkelijkheid was de Deen natuurlijk een middenvelder die door coach Tomislav Ivic werd omgebouwd tot verdediger. Samen met de Australiër Paul Okon en de Deen Eddy Krieger (allebei bij Club Brugge) is Olsen een van de schaarse verdedigers die in het klassement postvat. Dat ontsnapt niet aan de aandacht van Georges Leekens, zelf een gewezen verdediger. “Morten Olsen getuigde echt wel van grote klasse. Voor mij heeft die evengoed als Rensenbrink, Van Himst, Jef Jurion en anderen zijn plaats in de galerij van de legendarische voetballers van Anderlecht. Vooral in opbouwend opzicht had Olsen zijn gelijke niet. Op dat vlak schat ik hem zelfs iets hoger in dan Eddy Krieger, die mijn ploegmaat was bij Club Brugge en voor wie ik ten andere ook heb gestemd. Als het op verdedigers aankomt, stel ik vast dat het bestuur van Club Brugge daarvoor een heel goede neus bezat. Club trok wel vaker buitenlandse verdedigers van grote kwaliteit aan. Ik denk bijvoorbeeld aan de Zweed Kurt Axelsson, een van de steunpilaren van het Club Brugge van de jaren zestig. En aan Paul Okon, die in de jaren negentig het mooie weer hielp maken bij Club. Persoonlijk betreur ik het dat Birger Jensen, de Deense doelman van Club Brugge, de preselectie van zestig niet heeft gehaald. Akkoord dat Nico de Bree een punt haalt : in de jaren zeventig speelde de Nederlandse keeper de pannen van het dak bij RWDM en Anderlecht. Maar Jensen, mijn ex-ploegmaat bij Club Brugge, had minstens evenveel verdiend. Ik schat Biba hoger in dan De Bree en zeker dan de Poolse doelman Jan Tomaszewski, die zijn beste jaren al achter de rug had toen hij op het eind van de jaren zeventig bij Beerschot neerstreek.”
Conceição en Hassan : anno nu
Tot dusver trokken oude gloriën de wacht op in dit klassement. En ook de gewezen spelmaker van Club Luik Edhem Sljivo (drie punten) en de IJslandse oud-maestro van Standard Asgeir Sigurvinsson behoren al geruime tijd tot de oude meubelen. Nog meer anciens : de offensieve middenvelders Frank Arnesen (drie punten) en Laszlo Fazekas (één punt). Vanuit een nog verder verleden doemen, met één punt, de Standardspeler Milan Galic en de Deense balkunstenaar van Club Brugge Ulrich Le Fèvre op.
De huidige generatie buitenlandse voetballers is in het klassement veeleer schaars vertegenwoordigd. Zetterberg kan je met wat goede wil nog een voetballer van deze tijd noemen. Maar na de Zweed moeten de Portugees Sérgio Conceição (Standard, drie punten) en de Egyptische ster van Anderlecht Ahmed Hassan (één punt) de eer van de generatie van anno nu redden. Ook Aruna Dindane (twee punten) is nog altijd actief, al heeft hij België en Anderlecht intussen ingeruild voor het Franse Lens. Voeg daar nog Jan Koller aan toe (momenteel bij Monaco) en je raakt met veel goede wil aan ocharme vijf voetballers van de huidige generatie op een totaal van 25 namen.
Zou het dan vroeger echt zo veel beter dan nu geweest zijn ? Of zouden we een en ander beter nuanceren ?
Geen geld en geen tijd
Natuurlijk kunnen de Belgische voetbalclubs van tegenwoordig niet meer zoals vroeger buitenlandse vedetten aan zich binden. In het geval van bijvoorbeeld Rensenbrink en Haan, om maar die te noemen, handelde het wel om twee vicewereldkampioenen (1974 en ’78). Als we die parallel doortrekken naar vandaag : men kan zich bezwaarlijk inbeelden dat pakweg Thierry Henry of Franck Ribéry momenteel in een shirt van Anderlecht zouden rondlopen.
Een andere factor van verandering ten opzichte van vroeger vormt het veeleer korte verblijf van de hedendaagse buitenlandse voetballers in België. De meeste spelers in dit klassement namen jarenlang deel aan de Belgische competitie. Denk maar aan Rensenbrink en Lozano en, minder lang geleden, Zetterberg. Buitenlands talent blijft tegenwoordig zelden lang in het Belgische voetbal hangen, als het al in België aanspoelt. Neem bijvoorbeeld Hassan. De Egyptenaar belandde op het einde van vorig seizoen bij Anderlecht. Op het einde van dit seizoen wil hij alweer uit ons land vertrekken. Logisch dat buitenlandse voetballers hier in deze omstandigheden minder sporen achterlaten in het collectieve geheugen.
Hassan alsook Conceição (zelfs al was die de dertig al gepasseerd toen hij in onze contreien verzeilde) tonen niettemin aan dat er in het Belgische voetbal nog wel degelijk plaats voor buitenlandse toppers is. Dat onze clubs niet over de middelen zouden beschikken om zulke spelers binnen te halen, is beslist geen absolute waarheid. Ook de aanwezigheid van jongens als Nicolás Frutos en Lucas Biglia op de Belgische voetbalvelden bewijst dat.
Het is niet verboden te denken dat zij over enkele jaren zouden kunnen figureren in een update van dit klassement.
BRUNO GOVERS & PIERRE BILIC