Ludo Abicht
‘Waarom woke zonder zelfkritiek ons in slaap sust’
‘Schelden en beschuldigen werkt soms therapeutisch voor de geplaagde underdog, maar het verhindert vaak ook noodzakelijke bondgenootschappen’, schrijft Ludo Abicht. Hij waarschuwt voor de valkuil waarin heel wat activisme vastloopt, namelijk dat mentaliteiten en vastgegroeide opinies veel langzamer veranderen dan activisten dat zouden willen.
In haar roman met de heerlijk dubbelzinnige titel Ueber Menschen (“Over mensen”, of eerder Uebermenschen?), 2021, heeft de Duitse succesauteur Juli Zeh het over het grote verschil tussen Martin Luther Kings toespraak in 1962, I have a Dream, en Greta Thunbergs How dare you? Zeh houdt niet van gelijkhebberij en ze “wil ook geen deel uitmaken van een ploeg van gelijkhebbers”. Wat ze wél kent is het grote verschil tussen een droom, uiteraard een nog niet concreet geworden utopie, waartoe iedereen die wil meedoen uitgenodigd is en een ideologie die al heel vlug (het Duitse woord vorschnell past hier) oordeelt over afwijkende meningen (en soms zelfs termen).
Uiteraard zijn er grenzen tussen wat net nog kan en wat echt niet oirbaar is, maar in haar gesprekken met haar o zo politiek, moreel, fysiek, culinair en cultureel correcte partner wordt het al gauw duidelijk dat het terrein van de gepaste ideeën, uitspraken en daden met de dag kleiner wordt, in tegenstelling tot de brede principes van de oorspronkelijke verklaring van de Rechten van de mens en de burger (1789) die na de Tweede Wereldoorlog, zeg maar miljoenen slachtoffers later, in 1948 werd uitgebreid tot de Universele Rechten van de mens.
Toen King in 1962 zijn toespraak hield voor een opvallend etnisch, cultureel en ideologisch gemengd publiek en, gelijktijdig met de zogenaamde Counterculture, de mentale revolutie van de jaren 1960 en 1970 op gang trok, was er bijna geen limiet aan wat kon veranderd worden, van kledingvoorschriften tot seksuele voorkeuren en van burgerlijke ongehoorzaamheid tot gewapend verzet tegen het toen nog schijnbaar oppermachtige imperialisme. Zolang men zich hield aan de hierboven vermelde “rechten van de mens” kon men in zowat alle richtingen zijn nieuwe vrijheid claimen en ermee experimenteren, en de enigen die daartegen protesteerden waren uiteraard diegenen die terecht vreesden hun eeuwenoude sociale en culturele privileges te verliezen.
Maar ook de activisten van die jaren, die zichzelf lichtjes overschattend de “agents of change” noemden, de wakkere burgers die ervan overtuigd waren dat ze het op korte tijd zouden schaffen, werden heel vaak onverwachts met de grenzen van de sociale, economische en politieke realiteit geconfronteerd en moesten ervaren dat dit volgens hen vermolmde establishment steviger in de geesten van de burgers verankerd was dan ze gedacht hadden.
Ze hadden niet altijd begrepen dat mentaliteiten en vastgegroeide opinies veel langzamer veranderen dan ze gewild en gedacht hadden.
En ook dat hun fantastische plannen voor een nieuwe, vredevolle en sociale gemeenschap dringend aan de sociaaleconomische realiteit dienden te worden verankerd om überhaupt wortel te kunnen schieten. De revolutionairen van de jaren zestig waren bij tijden realistisch genoeg om in te zien dat “de gouden regel luidt: hij die het goud bezit maakt de regels”, wat ook inderdaad gebeurd is en nog gebeurt. De auteurs van vlammende manifesten begonnen een paar jaren later met tegenzin beleefde sollicitatiebrieven te schrijven – ook geniale geesten moeten eten en de huur betalen – en de populaire festivals te verwarren met de politieke meetings uit hun jeugd.
Het werd na zestig jaar opstaan en vallen en compromissen sluiten stilaan tijd voor een nieuwe generatie die de verburgerlijking – hoe noem je de transformatie van wilde rebellen in toegewijde ambtenaren van een ondanks nog altijd springlevend neoliberaal kapitalisme? – met stijgende afkeer had toegezien en had moeten constateren dat de fameuze “lange mars door de instellingen” in allerlei comfortabele kantoren was doodgelopen.
(Lees verder hieronder.)
De actoren van deze nieuwe revolte voelen, opnieuw, dat ze niets te verliezen hebben behalve hun schaamtevolle collaboratie met een systeem dat hen na twee generaties beloften en dankzij een bijna perfect werkende PR-cultuur nog steeds voor de deur laat staan en met elke economische en fiscale hervorming nog meer in de sociale marge duwt. Wie dit betwijfelt moet maar eens gaan kijken in welke sectoren er telkens opnieuw echt bespaard wordt. In mijn naïviteit had ik echt gedacht dat ze (de politici en hun industriële bazen) na de beschamende Coronacrisis op zijn minst de zorgsector zouden versterken en uitbreiden, maar ik heb me vergist.
Indien de inkomens- en inkomstenkloof ondanks alle beloftes inderdaad groter wordt, en ik heb nog geen enkel zinnig argument tegen de scherpzinnige analyses van Thomas Piketty en diens geestgenoten gelezen, hebben we wat dit betreft weinig of niets geleerd uit de catastrofes van de voorbije twintigste eeuw. Geen wonder dat de jongeren van 2023 anders en sceptischer reageren dan hun voorgangers uit de jaren 1960 en 1970.
En terwijl ik deze nieuwe golf, die weinig onder de indruk is van de reële prestaties van blanke/witte oudere mannen, toejuich, merk ik, wijzer geworden door de ervaringen van de Tegencultuur van de jaren 1970, ook hier het gebrek aan een robuuste zelfkritiek die volgens mij de strohalm was die uiteindelijk de rug van de kameel gebroken heeft. Zo zagen velen van mijn generatie- en strijdgenoten niet dat ze tegen 1985 hopeloos verouderd en een beetje karikaturaal overkwamen en heel snel irrelevant aan het worden waren. Ik hoop dat dit niet het geval zal zijn met deze nieuwe, wanhopigere revolte die deze keer niet gedragen wordt door de kinderen van de burgerij, maar door jongeren die voelen dat ze steeds meer in de marge van de havenots gedrongen worden door een systeem dat onterecht meent hen niet echt nodig te hebben.
Ik hoop dat ze niet te laat inzien dat ze dringend bondgenoten in andere sociale klassen (“laat ons”, schreef Brecht, “maar dat lelijke harde woord gebruiken zolang het nuttig en accuraat is”) en milieus nodig zullen hebben om ook maar iets wezenlijks te kunnen veranderen. Schelden en beschuldigen werkt soms therapeutisch voor de geplaagde underdog, maar het verhindert in alle geval deze noodzakelijke bondgenootschappen.
U kan als u wil rustig raden wie er dankbaar van een dergelijke verdeeldheid van de oppositie zal profiteren, maar verlies toch maar zo weinig mogelijk kostbare tijd.
Lees ook:
– Socioloog Didier Eribon: ‘Protest is altijd radicaal en nooit radicaal genoeg’
– Jongerenprotest: ‘Een klein beetje geweld werkt het best’
– Radicale filosoof Geoffroy de Lagasnerie: ‘Links houdt vast aan uitgewoonde vormen van protest’
– ‘Er is helaas soms een probleem met bepaalde vormen van protest: activisten zijn vaak idioten’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier