Annelies Van Assche

‘Velen onder ons doen het niet voor het geld, maar dat neemt niet weg dat we allemaal een loon naar werken verdienen’

Annelies Van Assche Bestudeert de relaties tussen arbeid en esthetiek in de hedendaagse dans aan de UGent en is lid van de Jonge Academie.

Annelies Van Assche van de Jonge Academie staat stil bij het precaire statuut van jonge kunstenaars, hun immaterieel inkomen en de gevolgen van een ‘bohemien-werkethiek’. De eerdere twee stukken over dit onderwerp kan je hier lezen. Deze bijdragen maken deel uit van de zomerreeks  De Doordenkers van Knack.be: Loon naar Werken.

In Europa hoppen autonome kunstenaars meestal van het ene project naar het andere. Ze jongleren met tijdelijke contracten aangevuld met onbetaalde arbeid. Verschillende cultuursociologen toonden reeds aan dat voor autonome kunstenaars en creatieve professionals de kans groot is om voor een langere periode in een situatie van precariteit terecht te komen.

Dit is ook gebleken uit mijn eigen doctoraatsonderzoek bij hedendaagse dansmakers. Podiumkunstenaars in het bijzonder voldoen aan de omschrijving van projectwerkers die Luc Boltanski en Ève Chiapello voor ons uistippelden onder de noemer van “de nieuwe geest van het kapitalisme”: hun navigatie tussen projecten berust op sociale netwerken en persoonlijke artistieke aspiraties. Kunstenaars en creatieve professionals hechten veel waarde aan de relatief autonome levensstijl die freelance werken, of projectarbeid, met zich meebrengt. Daardoor zijn ze (minstens gedeeltelijk) bereid om een onzeker maar creatief leven te leiden.

Een tekort aan materiële vergoedingen uit het kunstenaarschap wordt gecompenseerd met andere valuta: zo blijkt ook uit de Loont Passie?-bevraging van kunstenaars in Vlaanderen dat de tevredenheid over de intrinsieke, inhoudelijke aspecten van het beroep bijzonder groot is terwijl ze heel wat minder tevreden zijn over de extrinsieke jobkenmerken, zoals verloning en werkzekerheid. Dat wijst in feite op een tendens van zelfprecarisering: een zekere bereidheid om materiële vergoedingen op te offeren in ruil voor — en gedreven door — een veelzijdig immaterieel inkomen. Dat bestaat onder meer uit de voordelen die een relatief autonoom leven gewijd aan artistieke preoccupaties met zich meebrengen, zoals artistiek plezier, levenslang leren en zelfontplooiing.

Zelfprecarisering is niet nieuw, maar het fenomeen wordt intussen al enkele decennia gedocumenteerd door onderzoekers die creative beroepen in de neoliberale context bestuderen, zoals Angela McRobbie, Isabel Lorey of Rudi Laermans. 

In de 21ste eeuw heerst er onder kunstenaars een bohemien-werkethiek. Dat is een habitus, een attitude die de meeste projectmatige werkers aannemen, in het bijzonder kunstenaars en andere spelers in de creatieve en culturele sector, waarbij ze de neiging hebben om te ageren op het snijvlak van werk, leven en kunst. Het is zeker geen volledige afwijzing van elk economisch gedreven gedrag, maar een verdragen van de werkomstandigheden uit een sterk geloof in de eigen autonomie en de waarde van zelfverwezenlijking.

(Lees verder onder de preview.)

Tegelijk heerst er onder kunstenaars het besef dat zelfpromotie, multiple jobholding, en zelfmanagement noodzakelijke bezigheden zijn om te overleven als beroepskunstenaar. Hoewel ze nu gepaard gaan met een slopende arbeidsethos, zijn de waarden en motieven om kunst te maken in de hedendaagse neoliberale tijd immers dezelfde gebleven als in het negentiende-eeuwse bohemianism: artistiek plezier, autonomie, levenslang leren, een relatief vrije werkomgeving, kansen op zelfontplooiing en zelfrealisatie, enzovoort.

Dat verlangen om te groeien en zichzelf uit te drukken lijkt dus aan de basis te liggen van de bereidheid om on(der)betaald te werken: de verschillende onderzoeken van de genoemde sociologen tonen aan dat kunstenaars graag samen aan een project werken ook al zijn ze on(der)betaald, omdat ze het potentieel willen verkennen van een samenwerking die immaterieel inkomen belooft op te leveren. 

De arbeidssociologen Bogdan Costea, Kostas Amiridis en Norman Crump benadrukken in hun studie naar employability en zelfverwezenlijking dat er in feite groot gevaar schuilt in het gegeven dat werk wordt gezien als de plaats voor het verwezenlijken van iemands potentieel: als elk individu zichzelf zou moeten zien als altijd in staat tot meer, dan is men voorbestemd om deel te nemen aan “een tragische zelfzoekende reis die altijd verbonden is met een dreigend vooruitzicht van het niet voldoen aan dergelijke verwachtingen”.

In zijn scherpe analyse van de neoliberale psychopolitiek en de hedendaagse crisis van de vrijheid onderstreept Byung-Chul Han ook de onderdrukkende effecten van een werkregime dat gericht is op de verwezenlijking van het potentieel van een individu in plaats van op de evaluatie van welomschreven taken. Het neoliberale gevoel van ontoereikendheid, dat in feite de keerzijde is van het constante verwezenlijken van iemand’s potentieel, achtervolgt de ondernemersgeest voortdurend. Zo geeft de neoliberalisering van de samenleving ons het gevoel dat we niet genoeg doen, en dat we daar zelf verantwoordelijk voor zijn. 

De druk onder kunstenaars om hun productiviteit en potentieel te optimaliseren is zelfs zo hoog dat het bijbehorende gevoel van ontoereikendheid uiteindelijk kan leiden tot burnout en depressie (zo omschreef Bieke Purnelle in 2017 de burnout al als kwaal van de sector in haar artikel in Rekto:Verso). Als autonome kunstenaar is het echter soms lastig je psychische gezondheidssituatie te erkennen, want je hebt technisch gezien pas een burnout als de dokter je voorschrijft om niet naar je werk te gaan.

Het gevoel van ontoereikendheid in de bohemien-werkethiek hangt ook samen met het gebrek aan carrièrevooruitgang en vooruitzichten. Pas na enkele jaren in de onzekere arbeidsmarkt van de kunstwereld, begint men de negatieve kanten op te merken, zoals de moeilijkheid om geld te sparen en een vaste relatie te onderhouden. Als de negatieve kanten zich in de loop van de tijd opstapelen en niet (meer) gecompenseerd worden door immaterieel inkomen en erkenning, weegt het slechte gewoon niet meer op tegen het goede en volgt er wellicht een exit uit het kunstenaarschap.

(Lees verder onder de preview.)

Desalniettemin voorspel ik dat autonoom werkende kunstenaars over het algemeen trouw blijven zolang de waarden die hen drijven en de direct gerelateerde voordelen, hoe minimaal ook, de meervoudige vormen van precariteit compenseren. Hierin zit overigens een tendens die breder gaat dan alleen het bestudeerde artistieke beroep, omdat de bohemien-werkethiek doorsijpelt naar andere beroepen, inclusief bijvoorbeeld mijn eigen academische veld. Zelfs grote bedrijven spelen in op het idee van immaterieel inkomen, zo toont het aangehaalde onderzoek naar employability: de taalkundige boodschap van verschillende personeelsadvertenties om net afgestudeerden aan te werven bevat telkens opnieuw de belofte dat werken voor hen gelijk staat aan een kans op zelfexpressie en zelfrealisatie. Een groot salaris volstaat dus niet meer als beloning voor een baan, maar zelfverwezenlijking is ook de immateriële vergoeding waar grote bedrijven op rekenen. Een bohemien-werkethiek lijkt dus ook van toepassing buiten de kunstwereld, aansluitend bij Brave New World of Work van socioloog Ulrich Beck.

Velen onder ons doen het niet voor het geld, maar dat neemt niet weg dat we allemaal wel een loon naar werken verdienen — ook al worden we systematisch misleid te denken dat we niet meer verdienen.

Annelies Van Assche behaalde in 2018 haar doctoraat in de Kunstwetenschappen en Sociale Wetenschappen. Als danswetenschapper bestudeert ze de wisselwerkende invloed van de arbeidsomstandigheden van kunstenaars en de esthetiek van hedendaagse dans in de Europese context. Ze is postdoctoraal onderzoeker aan de Universiteit Gent en doceert aan het Koninklijk Conservatorium Antwerpen. Verder is ze lid van de Jonge Academie.

Partner Content