Alain Van Hiel
‘Post-covid blues: zalig thuiswerken als het kan, met frisse tegenzin naar het werk als het moet’
Sociaal psycholoog Alain Van Hiel (UGent) staat stil bij de impact die het vele thuiswerk in de coronapaeriode heeft gehad heeft op de manier waarop we nu kijken naar onze dagen op de werkvloer.
April 2020. De eerste, genadeloze covid-golf overspoelt Europa. Iedereen is thuis opgesloten als in een gevangenis. Sommigen in isolement, moederziel alleen. En hoe lang dat virus ons zou teisteren en onze vrijheid beroven? Niemand die het wist.
Toen kreeg ik deze vraag steeds maar opnieuw gesteld: “Zal de covid-episode tot een nieuw soort mens leiden?” Velen zeiden toen van wel. Een collega en ikzelf dachten van niet: ‘Er zal geen pre- en post –covid soort mens zijn. We zullen hoogstens een paar gedragingen veranderen, tenminste, op de momenten dat we daar een goede reden voor hebben.’
Gelukkig schreven we ook nog: ‘Wellicht zal er flink nagedacht worden over thuiswerken, en wie weet, over een betere balans tussen werktijd en vrije tijd.’ Hierdoor lijkt het achteraf dat we dan toch over een kristallen bol(letje) beschikten.
Na die eerste golf
Na die eerste golf van het covid virus ontstond er immers een nieuwe stroming, namelijk deze van het thuiswerken. En dat die beweging zo sterk zou zijn, zag ik helemaal niet aankomen.
Ik was toen tijdelijk vakgroepvoorzitter en maakte het allemaal vanop de eerste rij mee, aan de frontlijn. Je moet weten dat net in september onze burelen in een werfzone vielen en dat we hierdoor drie extra maanden tot thuisarbeid veroordeeld waren.
‘Zo verliest de groep haar samenhang’, vertelde me een jonge medewerker op filosofische toon.
‘Schandalig’, klonk het kortaf, vergezeld door een getourmenteerd gezicht dat droefenis en kwaadheid mengde.
‘Hoe kunnen ze ons dat toch aandoen, net na die covidmaanden waardoor we ook al niet op het werk waren’, jammerde een andere collega.
Iedereen was mistevreden en tekort gedaan. Sussende woorden hielpen niet. De schaarse, beschikbare ruimtes op een ander verdiep werden zorgvuldig verdeeld en ik hoopte vurig dat iedereen een beetje tevreden zou zijn.
Ik had de eerstvolgende weken al beter moeten weten… In de grootste ruimte – met plaats voor een vijftiental mensen in covid-formatie – zat ik moederziel alleen of vergezeld door slechts een of twee medewerkers. In de twee kleine ruimtes was niemand. De rest werkte … thuis.
Overal hetzelfde?
In de maanden die volgden wist een vriend van me te vertellen dat hij het niet de moeite vond om uit werken te gaan, ook al is hij alleenstaande en had hij lange maanden alleen gezeten. Maar op het werk was er ook al niemand. Beter alleen thuis, dan alleen op het werk.
Iemand anders vertelde me nog maar enkele weken geleden dat op zijn werk in de ene dienst medewerkers recht hadden op meer thuiswerkdagen dan bij hem, en dat zoiets ‘bijzonder moeilijk lag’.
Zeker, tegenwoordig zijn er meer collega’s op het werk dan in die verschrikkelijke covidmaanden, maar ook zijn er veel mensen die zoveel als ze kunnen thuiswerken. Wie de kans schoon ziet, ontsnapt vaak de werkplek.
Dezelfde mensen die ons ooit indringend vertelden ‘hoe erg het wel niet was om godganse dagen thuis te moeten blijven’ blijken enkele maanden later omgetoverd tot noeste thuiswerkers.
(Lees verder onder het artikel.)
Blijkbaar is het zo dat als we gedwongen worden om thuis te werken door externe omstandigheden we dit uiterst vervelend vinden, maar niet als we dit zelf beslissen. Dan vinden we dat plots wel fijn. Soortgelijke conclusies blijken ook te gelden voor werkprestaties.
Nood aan verbinding
Als sociaalpsycholoog had ik het een en ander echt wel anders ingeschat. In mijn domein vertellen collega’s in koor dat verbondenheid superbelangrijk is. Zonder sociale contacten zijn we diep ongelukkig. Niet iedereen ervaart die behoefte aan verbondenheid even sterk. We hebben als het ware een ingebouwde ‘sociale thermostaat’ die onze relaties regelt, waardoor een optimum aan sociaal contact ontstaat.
In covidtijden stond onze sociostaat echt wel in het donkerrood. De voorspelling was logischerwijs dat na het covidgevaar wij met z’n allen sociaal contact zouden opzoeken en van samenzijn zouden genieten, ook op het werk.
Nood aan comfort
Niet dus. Als de job dit toelaat, zijn velen nog steeds graag thuis aan het werk. Blijkbaar is de nood aan verbinding niet een allesoverheersende premium behoefte, maar lijkt de nood aan comfort dat wel.
Immers, al die ellende op onze wegen en dito stress. Het openbaar vervoer dat steeds te laat is (vertragingen zullen ons zeker niet ontgaan). Het geregel met de kinderen. Hollen van her naar der.
‘Ik kan mij beter concentreren thuis’, ‘Ik verlies geen tijd aan praatjes met de collega’s’, ‘Ik kan mijn hond af en toe uitlaten, daar heeft dat beest nood aan’, en ‘Ik word moe van al dat gependel.’
Er is een schier eindeloze ketting van redenen waarom we thuis zouden blijven. Maar komt het in essentie niet steeds op hetzelfde neer? En wel dit: het is gemakkelijk.
Toch maar even voor de spiegel staan
Dat de vervulling van de behoefte aan comfort en gemak, nu ja, gemakkelijk en prettig is, betekent niet dat we deze evolutie zomaar moeten toejuichen. Ik vertel dit niet vanuit een bedrijfskundige hoek, waar uiteraard (terecht) heel wat aandacht ging naar arbeidsproductiviteit en daadwerkelijke kosten en baten, ook naar psychisch welzijn. Maar wel vanuit de zorg over onze persoonlijke groei.
(Lees verder onder het artikel.)
De behoefte aan comfort en gemak staat namelijk in geen enkele psychologische theorie aangeschreven als een geluksbrenger of een weg naar groei en zelfactualisatie. Verbondenheid is dat met stip wél. Het punt is dat als wij ons depriveren van contact omwille van het comfort, wij daardoor ons leven niet rijker maken. Dus, uit eigenbelang is het beter niet teveel te overdrijven in thuiswerk.
Sociaal weefsel op het werk
Er is ook het collectieve belang. Omdat mensen vaak thuis werken, is het inderdaad moeilijk om op het werk samenhang te creëren. Verbondenheid werkt inderdaad op twee niveaus. Door afwezigheden daalt het potentieel van de werkplaats om betekenisvolle, persoonlijke sociale contacten te bieden. Gewoonweg omdat er minder collega’s zijn.
Maar evenzeer van belang is het feit dat het collectief nooit compleet is en het moeilijk identificeren is met een steeds maar wisselende groep. Die groep is als kaas met gaatjes. De ene keer is er weinig volk, de andere keer wat meer. Met z’n allen aanwezig op het werk, is eerder uitzondering dan regel. Door die constante wisselingen in de personeelsbezetting neemt het groepsgevoel af.
Kortom, overmatig gedoseerd thuiswerk is een zelf vervullend proces. Omdat mensen gemotiveerd allerlei redenen vinden om aan thuiswerk te doen, dragen ze er zelf toe bij dat de werkplaats een minder interessante ontmoetingsplaats wordt. Dat zorgt er dan op haar beurt voor dat we meer gemotiveerd zijn om thuiswerk te verrichten, enz.
Een dag meer op het werk
We leven in een wereld waar thuiswerk in vele gevallen mogelijk is. In administratieve- en bediendefuncties is fysieke aanwezigheid vaak geen dwingende vereiste. Maar het is zeer de vraag of wij onszelf hiermee niet depriveren van heel wat (informele) contacten. Als de slinger teveel naar comfort en gemak doorslaat, bewijzen we onszelf niet de beste dienst. Misschien bekijk je het beter zo: een dag meer op het werk is geen straf, maar een opportuniteit. En als de tegenzin blijft en je echt vervreemd blijkt, dan pas heb je werk aan jezelf, of nood aan bezinning over het feit of je dat werk echt wel graag doet.
Alain Van Hiel is professor sociale psychologie aan de UGent. Recent verscheen zijn boek ‘Links vs. Rechts’ (Borgerhoff & Lamberigts).
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier