Philippe Noens
‘De papa waarover Liesbeth Homans spreekt komt te weinig voor: er is genoeg plek aan de haard voor moeder én vader’
‘Mannen kunnen nog het een en ander leren van vrouwen’, schrijft docent Gezinswetenschappen Philippe Noens naar aanleiding van de discussie over de uitspraken van Liesbeth Homans, die als voorzitter van het Vlaams parlement even uit haar rol viel tijdens het debat over de kinderopvang.
“Ik weet niet of u beseft dat er ook zoiets als een vader bestaat”. Met deze onfortuinlijke ‘slip of the tongue’ heeft Vlaams parlementsvoorzitter Liesbeth Homans het debat over kinderopvang, en de verantwoordelijkheid van ouders om al dan niet thuis bij de kinderen te blijven, opnieuw aangezwengeld. De kritische reactie dat een voorzitter een debat, welja, voor zit, en er dus niet aan hoeft te participeren, houdt steek.
Een andere veelgehoorde reactie, dat heel wat deeltijdse tot thuisblijvende moeders door beperkte kinderopvangplaatsen de facto ‘opgesloten’ worden in het huis(houden), zodoende aansluiting met de arbeidsmarkt dreigen te missen, en minstens principieel moeten kunnen wat vaders altijd al konden: onafhankelijk zijn, werken en carrière maken, is problematischer dan hij op het eerste zicht lijkt.
De reactie vertrekt namelijk vanuit het Westerse idee dat mannen en vrouwen, op enkele fysieke verschillen na, volstrekt gelijk zijn, gelijk behandeld moeten worden, en in principe gelijke levens moeten (kunnen) leiden. Alleen onder de paraplu van absolute gelijkheid kunnen man en vrouw zich ontplooien en gelukkig worden. In het verleden was het immers anders. Mannen hadden meer te zeggen, bewogen zich financieel onafhankelijk, konden een carrière nastreven, en ontplooiden zich in het verenigingsleven. Vrouwen zaten thuis met de was en de plas. Eenmaal er kinderen kwamen vormden vrouwen in meer dan één opzicht ‘de tweede sekse’. Dat is oneerlijk, en tot op vandaag dringt een inhaalbeweging zich op. Vrouwen, zo luidt het devies, vallen niet samen met hun moederschap. Ze moeten ook onafhankelijk worden, ook carrière maken, ook zichzelf ontplooien. Weg van de haard, de baan op.
Wat is hier aan de hand? Filosofe Griet Vandermassen spreekt in een column in De Standaard terecht over ‘de mannelijke blik’. Het beeld van de ‘actieve’, vrije, werkende man wordt in bovenstaande redenering als standaard genomen voor de ‘passieve’ vrouw. Te makkelijk wordt er vanuit gegaan dat vrouwen pas een goed en gelijk(waardig) leven hebben als ze hetzelfde kunnen doen als mannen. Dat vrouwen zich maar écht kunnen ont-plooien als ze zich in-spannen op de arbeidsmarkt.
Door de werkende man te benijden, verdedigt men in feite het patriarchaat waar men zich eigenlijk van wil afzetten. Wat daarom breed wordt begrepen als opkomen voor de ‘rechten’ van de vrouw, doet in werkelijkheid on-recht aan het vrouw zijn. Ze mag namelijk geen vrouw zijn, maar moet méér als de man, ‘de (kost)winner’, worden. De overheidsoproep om hoogopgeleide, maar ook allochtone, moeders die thuis ‘zitten’ als een soort ‘onaangeroerd sociaal kapitaal’ de arbeidsmarkt op te trekken onderstreept deze gedachtegang alleen maar.
In haar boek The Sexual Paradox (2008) breekt Susan Pinker een lans voor de ongelijkheid tussen man en vrouw. Haar punt ligt misschien vandaag wat gevoeliger dan toen maar toch: man en vrouw beschikken over een andere biologische natuur. Iets wat de wereldberoemde primatoloog Frans de Waal recent nog in zijn boek Anders (2022) bevestigde.
Niet dat mannen zich pas in hun sas voelen als ze zingend op voetbaltribunes staan en vrouwen nu eenmaal aangetrokken worden tot snit en naad– zo radicaal mogen we die ongelijkheid niet begrijpen – maar door de band genomen hebben mannen en vrouwen andere biologische neigingen. Houden ze er, naast heel wat gedeelde overtuigingen, ook afwijkende meningen op na over waar het in het leven om draait. Meer mannen dan vrouwen zijn wat competitiever en prestatiegerichter ingesteld. Meer vrouwen dan mannen hebben een sterker ontwikkeld empathisch vermogen. Het mag dan ook niet verbazen dat mannen en vrouwen hun leven, als de mogelijkheid er toe is, hun leven enigszins anders inrichten.
Een interessante vaststelling uit Pinker haar boek: als het aantal werkuren van de vrouw die van de man benadert, neemt haar arbeidstevredenheid stelselmatig af. Hoe dat komt? Het is zo dat het merendeel van het deeltijds werk wordt ingevuld door vrouwen. Evengoed is het zo dat een subpopulatie van vrouwen het liever anders ziet, net meer wil werken maar zich in een socio-cultureel keurslijf gedwongen voelt om, eenmaal er kinderen zijn, een stapje achteruit te doen. Maar, stelt Pinker, er is ook een grote groep vrouwen die zich nu eenmaal niet geroepen voelt om mee te draaien in de ratrace en veel uren te ‘kloppen’, en liever kiest voor het gezinsleven, vrienden en hobby’s. Als blijkt dat het werk ertoe zou leiden dat er onvoldoende tijd overblijft voor de kinderen, de familie, de vriendenkring, hobby’s en ontspanning geven deze vrouwen sneller dan mannen aan minder te willen werken. Ze staan daarin meer hun mannetje, als het ware.
We mogen er dus vanuit gaan dat er best wel wat vrouwen zijn die én graag willen werken én genoeg tijd willen overhouden voor ‘de dingen des levens’. Die vrouwen tonen ons de weg vooruit. In het algemeen zou het mooi zijn moesten we maatschappelijk aan werk en carrière wat minder waarde hechten. Andere dingen, in de eerste plaats ons gezin, zijn minstens even belangrijk. Zo’n denkomslag zou ook onze toenemende burnout- en depressiecultuur ten goede komen. Een job is noodzakelijk, een vervullende job is mooi meegenomen (al komt dat minder voor dan we denken), maar om er een boutade bij te halen: we leven niet om te werken.
Mannen kunnen dus nog het een en ander leren van vrouwen. Nu goed, mannen zitten natuurlijk evengoed gevangen in een socio-culturele kooi waarin lang en veel werken, opklimmen in het bedrijf en materiaal gewin wordt gestimuleerd. We mogen ook de gezinnen niet vergeten waar alles wat traditioneler verloopt, de man uit werken gaat en de vrouw (deels) thuis blijft. Beweren dat deze verdeling niet meer van deze tijd is doet onrecht aan die gezinnen die er bewust voor kiezen en er zich prettig bij voelen. Daarnaast richten we ons nu te veel op het onaangeroerd sociaal kapitaal van (huis)vrouwen en te weinig op het pedagogisch kapitaal van vaders.
Er is genoeg plek aan de haard voor moeder én vader. We zijn niet minder man als we ons gezin boven ons werk verkiezen. Of nog: de vader waar Homans over spreekt komt inderdaad te weinig voor – vandaar de kritiek van haar ‘wereldvreemdheid’ – maar hij zou moeten bestaan. Laat ons haar opmerking zo maar interpreteren.
Philippe Noens is docent in de opleiding Gezinswetenschappen en onderzoeker aan het Kenniscentrum Gezinswetenschappen van Hogeschool Odisee.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier