Ignace Demaerel
‘Zalig de armen van geest’: beroemde woorden, bijna altijd misbegrepen, maar scherp als een scalpel
‘De armen van geest’…, zonder twijfel heel bekende woorden, maar op zijn minst ook bevreemdende, nietwaar? En deze mensen dan nog ‘zalig’ noemen, zal zeker wat wenkbrauwen doen fronsen.
Mijn oudste herinneringen aangaande deze befaamde uitdrukking gaan terug naar mijn middelbare schooltijd: als we op de speelplaats met een groepje vrienden in een kring stonden, en één van ons zei iets echt doms, dan klopte een ander hem ’troostend’ op de schouder met de woorden ‘Zalig de armen van geest’, waarop we natuurlijk allemaal smakelijk lachten. En dat is, vrees ik, hoe de meeste mensen deze woorden verstaan: ‘simpel, niet al te snugger, lichtjes achterlijk’. Hoog tijd om eens de werkelijke betekenis van deze historische woorden recht te zetten, en anderzijds te belichten waarom ze ongelooflijk belangrijk zijn als het gaat over ons mensbeeld, ook vandaag nog.
Iedereen die een beetje godsdienst op school gehad heeft, weet dat deze woorden van Jezus komen: het zijn zelfs de openingswoorden van de beroemde ‘Bergrede’, de toespraak die Jezus hield op een berg, en die door Mattheüs in zijn evangelie wordt weergegeven in de hoofdstukken 5-7.
De Bergrede wordt door velen als een hoogtepunt in de wereldliteratuur beschouwd, vanwege zijn ongehoord radicale woorden, de zuiverste morele principes, tegelijk oereenvoudig en oerdiepzinnig. Ze wordt door velen betiteld als de ‘grondwet van Jezus’ koninkrijk’. Ook mensen die de grootste moeite hebben met de persoon van Jezus erkennen dat deze woorden inderdaad hun gelijke niet hebben. Mensen van andere godsdiensten die de moed hebben om de Bijbel te lezen, erkennen vaak de onovertroffen waarde ervan. Het mooiste voorbeeld is natuurlijk Gandhi, die zijn principe van geweldloosheid direct uit de Bergrede haalde (en waarschijnlijk beter toepaste dan de toenmalige christenen zelf).
Openingswoorden zijn altijd cruciaal, want ze zetten de toon. Om zulke bevreemdende woorden juist te begrijpen, moeten we eerst en vooral goed lezen wat er stáát: er staat namelijk niet ‘zalig de armen van verstand’. Waarom zou Jezus inderdaad alle mensen met een laag IQ zalig prijzen, als we ervan mogen uitgaan dat intelligentie een talent is dat door God gegeven is? Dit is behoorlijk absurd, want dan zou de alwetende God de minst zalige van allemaal zijn! Nee, echt niet, de Bijbel heeft niets tegen intelligentie, of het gebruiken van je verstand: integendeel, mochten de mensen hun grijze massa maar eens wat beter gebruiken! Het is één van die eeuwenoude misverstanden die in de gedachten van mensen rondspoken dat een gelovige niet teveel mag nadenken, zijn verstand niet mag gebruiken, maar intellectueel zelfmoord moet plegen (maar om dit recht te trekken is een aparte column nodig).
‘Zalig de armen van geest’ gaat dus over het domein van de ‘geest’; maar ook hier kunnen we onze hersenen pijnigen: welk voordeel heeft het om op geestesvlak arm te zijn? Want waar slaat dit dan op? Onze geest is a.h.w. ons ‘antennetje’ dat verbinding maakt met de onzichtbare, bovennatuurlijke wereld: ons bewustzijn van een Schepper, van een levende God wiens adem door ons heen blaast (het Hebreeuwse woord voor ‘geest’ is ‘Ruach’, wat ook door ‘wind’ of ‘adem’ vertaald kan worden). Is het dan niet bij uitstek goed om ‘rijk te zijn in de geest’, in geloof, hoop en liefde, in het kennen van God, in gebed enz.? Ja, natuurlijk wel. Hmm, waar heeft Jezus het dan over? Blijkbaar heeft Hij deze woorden toch bewúst op een mysterieuze manier uitgedrukt om ons te laten zoeken naar het antwoord. En waarom ook niet? Een mens mag af en toe een geestelijke inspanning doen: sommige dingen zijn absoluut de moeite waard om er moeite voor te doen; het moet niet allemaal voorgekauwd en met de paplepel ingegoten worden.
De woorden ‘arm van geest’ hebben alleen zin wanneer je ze uitlegt als: ‘zij die beséffen dat ze arm zijn in hun geest’. Iemand die denkt dat hij ‘rijk van geest’ is, denkt bij zichzelf: ‘Wauw, hoe knap ben ik toch! Ik ben zó begaafd, zo slim… Ik heb niemand nodig; niemand hoeft mij iets te leren’. Heeft deze persoon een ‘gezond zelfbewustzijn’, of een ‘overgevitamineerd ego’? Arrogantie, betweterigheid, eigenzinnigheid, ongezeggelijkheid… bwah, het zijn van de meest onuitstaanbare eigenschappen in onze medemensen, of niet? Oncorrigeerbare collega’s zijn een doorn in je vlees, ze doen je tenen verkrampen en veroorzaken allergische reacties. Met zulke omhooggevallen, opgeblazen, verwaande egotrippers moeten samenwerken is een beproeving voor ieders uithoudingsvermogen. Vooral omdat je na een tijd ontdekt dat zij geen enkele reden hebben om zo opgeblazen te zijn: als je op de juiste plaats prikt, gaan ze zo af.
Aan de andere kant, met welke mensen is het gemakkelijk en leuk om samen te werken? Mensen zonder ego-probleem, die zichzelf kunnen relativeren, smakelijk met hun eigen gebreken lachen… Mensen die op hun gebied misschien zeer bekwaam zijn, maar daarover niet lopen te snoeven, die niet de behoefte voelen om zich constant te bewijzen. Een mooi voorbeeld hiervan is John Newton, briljant wetenschapper en ontdekker van de wet van de zwaartekracht. Eén van zijn beroemde uitspraken was: ‘Hoe meer we ontdekken van het heelal, hoe meer we ontdekken dat we nog niets weten’. Briljant, en toch nederig: is dat geen zalige combinatie? Of zoals Gandhi ooit zei: ‘Ik heb veel begrip voor alle schurken van de wereld, omdat ik zelf één van de ergste ben’. Van morele zelfrelativering gesproken. Nederigheid heeft iets ontwapenends, iets charmants, iets zachts in de omgang.
Waarom dus de armen van geest zalig zijn? ‘Voor hen is het Koninkrijk der hemelen’, voegt Jezus eraan toe. Hij plaatst het natuurlijk in de verticale dimensie. Een mens probeert zich altijd te vergelijken met anderen of de competitie met hen aan te gaan, maar tegenover de Schepper kan je dat beter zo snel mogelijk opgeven: het is niet alleen frustrerend, maar ook zo gigantisch misplaatst. Net zoals we in de context van het heelal kleiner zijn dan microben, zijn we tegenover een oneindig grote God minder dan ‘peanuts’. Mijn oude prof in godsdienstpsychologie, Antoon Vergote, sprak over een ‘ontologische erkentelijkheid’: het besef dat alles wat we zien en zijn, niet zomaar kan ontstaan, maar dat we iets verschuldigd zijn aan een Hoger Wezen. Er is zóveel om nederig voor te zijn: we kunnen niet eens één van onze haren zwart of wit maken (een andere oneliner van Jezus).
Als een mens zich vergelijkt met zichzelf, is het niet moeilijk om een hoge eigendunk te krijgen: we vliegen met een raket naar Mars, bouwen wolkenkrabbers van 828 m. hoog, construeren verbluffende computers, transplanteren harten alsof het niets is, veranderen ons genetisch materiaal naar hartelust, ja, inderdaad écht indrukwekkend. De menselijke ingeniositeit lijkt geen grenzen te kennen. Maar de andere kant is dat de menselijke zwakheid en dwaasheid soms ook geen grenzen kent: één microbe, één virus, één bloedklontertje is voldoende om ons te vellen…, het menselijk leven is zo fragiel en kwetsbaar. En de mens kan zo wispelturig, kleinzielig en onberekenbaar zijn, en onze wreedheid overtreft die van de dieren. Er is niet veel om over te lopen stoefen of onszelf op te blazen. Nederigheid is één van de mooiste eigenschappen, niet omdat de Bijbel de mens klein wil maken of houden, maar gewoon: het is kwestie van je juiste plaats te kennen in het heelal.
Maar nu nog iets over de implicaties van Jezus’ woorden, want het is eigenlijk een zeer explosieve uitspraak en allerminst vanzelfsprekend om een toespraak hiermee te beginnen. Jezus richt zijn allereerste pijl regelrecht en zonder aarzelen op onze menselijke trots en hoogmoed: het lijkt wel een frontale aanval op onze zelfingenomenheid, een mokerslag tegen onze zelfgenoegzaamheid. Het is alsof Hij met een vlijmscherp scalpel meteen het kwaadaardige gezwel wil aanpakken dat zich uitzaait op alle andere gebieden, de oorzaak van onze ‘opgezwollenheid’. Waarom? Omdat die precies de oorzaak is van alle aardse problemen! En als dat 2000 jaar geleden al choquerend was, vandaag nog veel méér! In onze humanistische tijdsgeest zijn we het zo gewoon de mens op te blazen, onze grootheid in de verf te zetten, onze ijdelheid te strelen, onszelf en elkaar tot ‘idolen’ en ‘goden’ te verklaren.
We kénnen en kúnnen ogenschijnlijk ook zóveel tegenwoordig, en kunnen het vooral zo oogverblindend inpakken, dat we elk gevoel voor proportie uit het oog verliezen. Want als we kijken naar de ontsporing van de maatschappij, de toename van extremisme op vele gebieden, de constante crisissfeer in de politiek, economie en financiële sector… het is toch niet dat we het zo schitterend doen, hé? De toenemende paranoia en beveiligingswaanzin (een camera op elke hoek en in elk kantoor), volgepropte gevangenissen en jeugdinstellingen, zelfmoordcijfers die ondanks alle goedbedoelde preventie niet naar beneden gaan, het onverklaarbaar hoge gebruik van medicatie en kalmeermiddelen, uitbarstingen van zinloos geweld onder jongeren…
De moderne mens die zich zo ‘rijk van geest’ waant, is er een potje van aan het maken. Als tegenwoordig een atheïst tegen mij zegt: ‘Ik geloof niet in God, ik geloof in de mens’, dan neem ik mijn petje af en zeg vol respect: ‘Amai, ik bewonder u, zóveel geloof heb ik niet’ (sorry voor de ironische ondertoon die ik vergeefs probeer te verbergen).
Het zijn inderdaad twee mensbeelden die botsen, zoals ‘de clash der titanen’. Want hier hangt véél van af: we bepalen vandaag de levensvatbaarheid van onze planeet voor de komende generaties. De mensheid is vandaag bezig met een experiment waarvan het de gevolgen niet kan inschatten. Wanneer het gaat om onze voedselveiligheid zijn we hyperwaakzaam (denk aan genetisch gemanipuleerde gewassen), omdat we vermoeden dat de gevolgen hiervan misschien pas decennia later zichtbaar zullen worden bij onze kinderen; de mensen die hiervoor waarschuwen worden als progressieve en moedige profeten beschouwd. Maar als het gaat om experimenteren met een nieuw mensbeeld, nieuwe waarden en normen, nieuwe relaties…, doe er maar op los, hoe gekker, hoe liever; en degenen die hiertegen waarschuwen worden als ouderwetse moraalridders afgeschilderd. Van twee maten en twee gewichten gesproken.
Achter Jezus’ woorden zit een mensbeeld dat diametraal staat tegenover onze moderne zelfaanbidding. Onze mensgerichte maatschappij – de commercie voorop – promoot zelfverwerkelijking, zelfontplooiing, zelfverwenning, zelfbevestiging (ik zou er bijna aan toevoegen: zelfbevrediging), maar kan er iemand inschatten wat de gevolgen hiervan zijn voor de toekomende generaties? Wel, dat is niet zo moeilijk, want onze jonge generaties zijn al volop aan het oogsten wat wij, volwassenen, sinds de jaren ’60 zaaien.
‘Zalig de armen van geest’ is vaak uitgelegd als een pleidooi voor kleinheid, bescheidenheid, een middel om mensen dom, gehoorzaam en onderdanig te houden (dat was in ieder geval Nietzsche’s interpretatie) – en misschien heeft de Kerk dat soms ook in die richting gebruikt. Maar goed begrepen is het een heel emanciperende en bevrijdende uitspraak: we worden bevrijd van onze streverijen, onszelf-moeten-bewijzen, ten koste van alles moeten uitblinken boven de ander, constant op onze tenen lopen, moordende concurrentie, denken dat we in eigen kracht de hemel op aarde moeten realiseren, alsof we een toren tot in de hemel moeten bouwen (tiens, waar heb ik dat idee nog gehoord?). Het gaat niet om ‘laag over onszelf denken’, maar om ‘onszelf niet óver het paard te tillen’. Als je mensen zou vergelijken met puzzelstukjes in een geheel, dan besef je snel: als elk stukje zichzelf opblaast, méér plaats inneemt dan hem toekomt, veroorzaakt dat wrijving met de andere stukjes, irritatie, conflict, wedijver, stress… Kosmische zelfrelativering, onze juiste plaats in het heelal en in de mensheid vinden, het brengt een innerlijke rust en vrede die onbetaalbaar is, misschien nog het zeldzaamste goed in een dolgedraaide maatschappij.
Ignace Demaerel
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier