Wielerdokter Yvan Vanmol: ‘Het leven moet waardig geleefd kunnen worden’
Hij slalomt moeiteloos tussen Cipollini en Tintoretto, werkt met heroïneverslaafden en zoekt al jaren naar schoonheid in de marge. ‘Ik heb spijt dat ik niet geloof’, zegt wielerarts Yvan Vanmol.
Elke week vraagt Knack aan ondernemende mensen hoe ze lijf en psyche in balans houden.
Terwijl hij vooroverbuigt en zijn broekspijpen oprolt, vertelt Yvan Vanmol dat hij al een tijdje kampt met een ontsteking aan zijn achillespezen, op dezelfde toon als al die duizenden patiënten hem de afgelopen veertig jaar over hun kwaaltjes moeten hebben ingelicht: lichtjes bezorgd, hopend op een milde diagnose.
‘Ik weet echt niet waar die bobbels vandaan komen’, zegt hij. ‘Ik denk dat alles begonnen is met een bijwerking van de antibiotica die ik genomen heb. Gisteren wilde ik gaan fietsen, maar van ellende moest ik na tien kilometer alweer naar huis komen.’
Bijgevolg verkiest de dokter een gesprek in de tuin van zijn met kunst gevulde huis in Neerlinter, bij Tienen, boven een wandeling door het golvende landschap van het Hageland.
De naastgelegen kerk laat zijn klokken nog eens slaan. De broekspijpen gaan weer naar beneden. En Vanmol, die zegt: ‘Het enige voordeel van ouder worden is dat je weet dat je niet jong gestorven bent.’
Achtenzestig is hij nu. Sinds 1981 in de wielersport actief, waar hij met kampioenen als Mario Cipollini, Johan Museeuw, Tom Boonen en Julian Alaphilippe heeft samengewerkt, kunstliefhebber en -verzamelaar, al jaren begeleider van mensen met een heroïneverslaving.
Vader van twee kinderen en man van het goede leven ook. ‘Ik zou geen topsporter kunnen zijn’, zal hij zeggen. ‘Daarvoor ben ik te veel een bourgondiër, ik mis de discipline.’
Het houdt hem niet tegen om straks met veel plezier naar het WK wielrennen te kijken, in en rond Leuven. Zijn pronostiek? ‘1. Kasper Asgreen 2. Wout van Aert 3. Sonny Colbrelli.’
‘Het lichaam kan een begrenzing zijn om schoonheid te ervaren’, zei u aan de telefoon, toen u het over uw achillespeesontsteking had. Waarin schuilt voor u de schoonheid?
YVAN VANMOL: (denkt na) Ik maak graag het onderscheid tussen de zuivere esthetiek, het vormelijk volmaakte, en ‘het geraakt worden’. In de kunst kan ik bijvoorbeeld geraakt worden door de figuren van Berlinde De Bruyckere, waarvan je moeilijk kunt zeggen dat ze esthetisch gezien mooi zijn. Ze zijn eerder afstotelijk zelfs. Maar net daardoor zijn ze een pakkende confrontatie met je eindigheid, met tezelfdertijd nog veel hoop erin vervat. En je kunt nog verder gaan, tot het sublieme, waarbij je zo geraakt wordt dat je bijna een religieuze ervaring krijgt.
Ik heb Frank Vandenbroucke in huis genomen, maar hij verdween keer op keer: depressie, middelenmisbruik. Bijzonder moeilijke momenten.
Overkomt u dat soms?
VANMOL: Jazeker. Soms in de natuur, maar meestal door beeldende kunst of theater. De allereerste keer dat ik het sublieme ervoer, was toen ik de grote zeelandschappen van Thierry De Cordier zag: als je voor die schilderijen staat, besef je opeens de kleinheid en de relativiteit van jezelf. Ik werd er emotioneel zo door gegrepen, het ging verder dan wat ik met taal kan vatten. (denkt na) Ik word altijd meer gegrepen door wat de mens gemaakt heeft dan door wat God of de natuur gemaakt heeft. Door kunst, architectuur, literatuur, noem maar op.
‘God of de natuur’, zegt u. Is er sprake van enige twijfel?
VANMOL: (lacht) Nee. God heeft de wereld niet geschapen, daar bestaat bij mij geen twijfel over. Het is meer iets wat uit mijn kindertijd is overgebleven. ‘God heeft de wereld geschapen’: hoewel het wetenschappelijk geen steek houdt, vind ik het nog altijd een mooi idee. Ik hou van verhalen en van rituelen. Ik ben niet gelovig, maar ik wil wel in de kerk begraven worden. Voor het ritueel. Gelukkig heb ik een goede verhouding met de koster hier in het dorp. (lacht) Ik heb spijt dat ik niet geloof, echt waar. Gedurende eeuwen hebben we dankzij het geloof en alle rituelen die erbij horen ons lijden kunnen verdragen. Vandaag is dat veel moeilijker, ook door de wens die ieder van ons met zich meedraagt om het leven zo lang mogelijk te rekken en de eeuwige jeugd na te streven.
U ook?
VANMOL: Ik ook, ja. Ik leef heel graag. ‘Ik wil als adolescent sterven’, zei ik onlangs tegen iemand uit onze ploeg, toen we op de bus over Remco (Evenepoel, nvdr) bezig waren. Maar ik ben me ook steeds meer bewust van mijn eindigheid. Ik zou graag hebben dat het einde met weinig lijden komt. Ik ben niet bang voor de dood, ik ben vooral bang voor het lijden.
Wanneer bent u van uw geloof gevallen?
VANMOL: Er is geen specifiek moment geweest, het was meer een inzicht dat groeide. Ik heb mijn moeder vroeg verloren, toen ik achttien was, en zij was erg christelijk. Als er een God bestaat, waarom moeten mensen zoals zij dan nog vijf jaar afzien voor ze overlijden, vroeg ik me af.
Hebt u zelf al veel lijden gekend in uw leven?
VANMOL: Gelukkig niet, nee. Ik heb een paar ongevallen gehad, maar behalve het feit dat ik mijn ouders allebei vroeg verloren heb, kan ik niet zeggen dat ik al veel geleden heb.
U bent al veertig jaar aan de slag in de wielersport, waar lijden dagelijkse kost is.
VANMOL: (lacht) Dat is waar. Maar laten we het lijden van een sporter niet romantiseren en vergelijken met iemand die ongeneeslijk ziek wordt en beseft dat er behalve de dood geen uitkomst is aan zijn lijden.
Wat is de rol van topsport in onze maatschappij?
VANMOL: Amusement. Religie misschien, als je ziet hoe voetbal vandaag beleefd wordt: mensen lopen achter vlaggen aan en vechten voor hun ploeg, de spelers worden aanbeden als heiligen. Er wordt in het voetbal zo veel geaccepteerd wat in de normale maatschappij niet meer geaccepteerd wordt. Dat spelers zo weinig belastingen betalen, bijvoorbeeld. Hoewel, de enorme uitwassen van sommige ceo’s in de bedrijfswereld stuiten me ook geweldig tegen de borst. Je leidt je bedrijf slecht, je moet vertrekken en je krijgt er nog een beloning voor ook? Als dat keer op keer blijkt te kunnen, moeten we ons toch afvragen of we als maatschappij nog wel even goed voor iedereen zorgen, niet?
‘Het streven naar gelijke kansen is de enige taak van de maatschappij’, hebt u ooit gezegd.
VANMOL: Het enige waarvoor we leven, denk ik, is om ervoor te zorgen dat je – met de mogelijkheden die je zelf hebt meegekregen – zo veel mogelijk andere mensen gelukkig maakt. Zeker op maatschappelijk niveau moeten we proberen om iedereen gelijke kansen te geven, om een waardig leven te kunnen leiden. Dat is voor mij de essentie van het leven, dat het waardig geleefd kan worden. Waarmee ik bedoel dat iedereen de mogelijkheden moet krijgen om een zin te vinden in zijn leven.
Wat is voor u de zin van het leven?
VANMOL: Zorg dragen voor andere mensen. Zo simpel is het: zorgen. Ik kom uit een liberaal nest, mijn vader was een zelfstandige handelsreiziger, maar wat me stoort aan het liberale denken is dat men ervan uitgaat dat iedereen in de mogelijkheid verkeert om een zelfbeschikking te hebben. In mijn werk met mensen die kampen met een middelenmisbruik heb ik gezien dat dat niet zo is. Ongeveer een derde van de mensen met een heroïneafhankelijkheid die ik begeleid – met gesprekken en met toediening van methadon – functioneert nog normaal. Het cliché van de verslaafde die met een naald in zijn arm op een mansarde ligt te wachten op zijn volgende shot klopt al lang niet meer. Maar armoede speelt wel degelijk een cruciale rol, net als de plek waar je wieg staat. (zwijgt even) Ik ben eens gaan spreken bij een Rotaryclub, om fondsen in te zamelen. ‘We moeten die mannen allemaal samen op zolder opsluiten en het gas erdoor drijven’, zei iemand na mijn lezing. ‘En wat als jouw zoon erbij zit?’ vroeg ik hem. ‘Moeten we dan hetzelfde gas gebruiken, of toch liever iets anders?’
Uw zoon experimenteerde in zijn jeugd met cannabis, terwijl u de wereld rondtrok als wielerdokter. Heeft dat meegespeeld in uw keuze om met mensen met een middelenverslaving te werken?
VANMOL: Het heeft er zeker iets mee te maken, maar het is geen schuldvereffening. Ook wat ik met Frank Vandenbroucke meegemaakt heb, speelt daarin trouwens een rol. Ik heb Frank op een bepaald moment in huis genomen, maar hij verdween keer op keer: depressie, middelenmisbruik, bijzonder moeilijke momenten kortom. Maar ik doe dit werk vooral omdat de directeur van het centrum een goede vriend van me is, omdat hij zo moeilijk medewerkers vindt en omdat ik voel dat ik iets kan betekenen voor de mensen daar. En ik doe het nog altijd graag. Ik heb me altijd al meer aangetrokken gevoeld tot dingen die in de marge gebeuren dan door het centrum.
De zin van het leven is: zorg dragen voor andere mensen. Zo simpel is het: zorgen.
U hebt fysische geneeskunde gestudeerd. Wat trok u zo aan in die opleiding?
VANMOL: Het was de ideale specialisatie om later sporters mee te begeleiden, een idee dat al van jongs af in mijn hoofd zat. Als kind was ik een grote supporter van Rik Van Looy. Het mooiste cadeau dat ik ooit gehad heb, was de handdoek met een foto van hem waarmee mijn vader op een dag thuiskwam. Later ging ik mee met Georges Claes, een renner uit de streek, om hem te begeleiden. Ik vond het wielrennen meteen zo’n fascinerende wereld: de adrenaline, de schoonheid van de fietsen en de auto’s erachteraan, de opbouw van een wedstrijd van proloog tot finale, de vluchtigheid van een peloton dat voorbijkomt. De schoonheid van de koers zit voor mij in het gebalde. Helemaal anders dan bij een schilderij, dat alleen maar mooier wordt door er jarenlang elke dag naar te kijken.
Topsporters noemen we ‘helden’, kunstenaars ‘subsidieslurpers’ en heroïneverslaafden ‘losers’. Hechten we als samenleving te veel belang aan het gezonde lichaam?
VANMOL: Ik vind van wel, ja. Het belang van lichamelijkheid is de laatste twintig jaar geweldig toegenomen. Er is een hele industrie rond ontwikkeld, die almaar machtiger en almaar groter wordt, met alle reclame en commercie van dien. Dat gaat van de kledingindustrie over al die supplementen tot de medische wereld. Er zijn enorm veel producten op de markt die schaamteloos gepromoot worden, maar waarvan het effect op het lichaam nog lang niet bewezen is. En ook de medische sector is niet vrij van zonde. Mensen die overdreven gefixeerd zijn op hun lichaam hebben vaak een slecht zelfbeeld. Je zou eerst daarop moeten werken, in plaats van meteen iets voor te schrijven.
Bent u zelf gevoelig voor die cultus van het fitte lijf?
VANMOL: Ik probeer redelijk fit te blijven, ik wil niet in elkaar zakken en ik wil niet obees worden. Maar lichamelijke competitiedrang is me vreemd. Heb ik nooit gehad. Ik ga fietsen, omdat het goed is voor mijn gezondheid en omdat ik het relatief graag doe, maar ik ben niet obsessief met mijn lichaam bezig.
De magerzucht in het wielerpeloton staat in schril contrast met de toename van obesitas in de rest van de samenleving.
VANMOL: En ze zijn allebei ongezond, dat klopt. Overal waar ik kom, zie ik jonge mensen met overgewicht. Ik vind dat beangstigend. In landen waar de lichaamscultus het sterkst is, zie je dat wel vaker: daar is ook obesitas meer aanwezig. Voor bepaalde voedingsstoffen, zoals suiker, zou de reclame dringend ingeperkt moeten worden, net zoals het met tabak en alcohol is gebeurd. En de bewustmaking op scholen zou ook groter moeten worden. Al hangt alles ook hier weer samen met sociale status en armoede, ik weet het. (zwijgt even) Ik heb veel renners gekend die met gewichtsproblemen kampten. Maar de laatste jaren wordt er beter mee omgegaan, er is nu meer aandacht voor vroege signalen van bijvoorbeeld magerzucht. Tien, vijftien jaar geleden had ik verschillende renners in de ploeg die periodes van anorexia afwisselden met periodes van boulimie, en die daardoor ook gestopt zijn. Topsport is sindsdien vooral mentaal veeleisender geworden. De druk en kritiek via sociale media zijn immens. Het leven van een topsporter is veel harder geworden dan toen ik begon.
Wordt u nog beter in uw vak?
VANMOL: Nee, ik heb die pretentie niet meer. Drie jaar geleden heb ik een jonge dokter binnengehaald (Philip Jansen, nvdr) om me op te volgen en sindsdien ben ik mijn werk aan het afbouwen. Soms is het confronterend, ik krijg nu bijna geen telefoons meer van onze renners, ze bellen allemaal naar Philip. De jeugd neemt het over en dat is normaal. De generatiekloof valt niet langer te ontkennen.
Op TikTok zit u niet?
VANMOL: Op geen enkel sociaal medium. (lacht) Nog ruim een jaar en dan zet ik voorgoed een stap opzij.
En dan gaat u verder op zoek naar schoonheid?
VANMOL: (denkt na) Ik hoop dan wat meer te kunnen reizen, om inderdaad nog meer schoonheid te vinden. Vorige week ben ik nog naar Venetië geweest. In de Gallerie dell’Accademia heb ik daar met mijn neus bijna tegen de Tintoretto’s gestaan: zo ontroerend. Ik ben bezeten door de renaissance, moet je weten. Door haar kunst, wetenschap en humanisme, en omdat het de eerste periode was waarin ambachtsmannen zich konden opwerken tot de gegoede burgerij.
En daar vereenzelvigt u zich mee, als zoon van een handelsreiziger, met een huis vol kunst?
VANMOL: Misschien wel, ja. Maar het is me voor alle duidelijkheid nooit om de status of om het geld te doen geweest. Het immateriële is veel belangrijker dan het materiële, vind ik, zodra je een zeker niveau van welvaart bereikt hebt. (zwijgt even) Je moet vooral zorgen dat je kiest waarvoor je staat. Waar ik dan voor sta? ‘Geen knecht, geen meester’: dat is mijn leidmotief.
Yvan Vanmol
– Is 68 jaar
– Groeide op in Hoegaarden, woont in Neerlinter
– Issinds 1981 aan de slag als wielerdokter, de laatste dertig jaar in dienst van Patrick Lefevere (nu Deceuninck-Quick-Step)
– Werkt daarnaast ook met mensen met een heroïneafhankelijkheid, in Leuven en ’t Wit Huis in Diest
– Is een groot kunstliefhebber
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier