Welk kind wordt later crimineel? ‘Zelfbeheersing is even belangrijk als het IQ’
De beste manier om jeugdcriminaliteit te voorkomen en de kansen op een succesvol leven gaaf te houden, is al heel vroeg in jonge kinderen investeren en ze de kunst van de zelfbeheersing aanleren. Dat zegt de Amerikaanse psychologe Terrie Moffitt die vorig najaar een eredoctoraat kreeg aan de KU Leuven.
Ze danste naar eigen zeggen door haar werkkamer, toen ze per mail vernam dat de Leuvense Psychologie en Pedagogie-faculteiten haar een eredoctoraat wilden uitreiken. ‘You made my day!’ schreef ze ogenblikkelijk terug.
Terwijl Moffit een academische topdog is, die samen met collega-professor en echtgenoot Avshalom Caspi, met wie ze al dertig jaar een stel vormt, talloze prestigieuze wetenschappelijke prijzen heeft gewonnen.
Maar de vrouw is behalve een internationaal vermaard wetenschapper ook op en top vriendelijkheid en charme.
Moffit staat bekend om haar longitudinale studies. Ze bestudeert mensen doorheen de tijd van bij hun geboorte, en meet dan ‘alles wat er te meten valt’. Ze is directeur van de ‘Dunedin Longitudinal Study’, een studie naar de gezondheid en het gedrag van een representatieve groep van 1037 mensen in Dunedin, Nieuw-Zeeland, die geboren zijn tussen 1972 en 1973.
‘Vandaag zijn mijn mensen dus 45 jaar oud’, vertelt Moffit ontspannen. Ze is de avond voordien ingevlogen uit Israël, waar haar schoonfamilie woont, en waar ze met haar echtgenoot werkt aan een academisch handboek over hun gezamenlijke wetenschappelijk onderzoek van de voorbije decennia.
Genetische aanleg voor agressief gedrag komt alleen tot uiting onder slechte omgevingsomstandigheden zoals misbruik en verwaarlozing
Moffit volgt ook 1100 Britse tweelingen die geboren zijn in 1994 en 1995. ‘Maar nu wacht ik vooral vol spanning tot elk van die tweelingen een stuk in de 20 zijn en hun eigen pad hebben gekozen.
Aangezien het gaat om mensen met hetzelfde DNA, wordt het interessant om na te gaan hoe bepalend omgevingsfactoren zijn voor hun levensloop’, vertelt Moffit, die voor het eerst in haar levensloop in Leuven is.
De faculteiten Psychologie en Pedagogie hebben even overwogen om het koppel Moffitt-Caspi samen te lauweren, maar verkozen uiteindelijk om Terrie Moffitt alleen in de bloemetjes te zetten. Volgens het persbericht van de universiteit krijgt ze het eredoctoraat voor haar pioniersrol in de studie van de ontwikkeling van antisociaal en crimineel gedrag.
Kunt u voorspellen welk kind later in de criminaliteit belandt?
TERRIE MOFFITT: In ons rechtssysteem is iedereen onschuldig tot het tegendeel is bewezen. Daarom is het belangrijk dat we nooit pretenderen met honderd procent zekerheid te kunnen voorspellen wie later een crimineel wordt.
Maar?
MOFFITT: Tegelijk spiegelen moderne benaderingen van misdaadpreventie zich aan succesvolle preventiecampagnes op het vlak van de volksgezondheid. Denk aan vaccinatiecampagnes voor kleine kinderen of de strijd tegen hoge bloeddruk. Die campagnes hebben zo goed gewerkt dat we nu ook proberen na te gaan of we, door in te grijpen bij jonge kinderen, antisociaal gedrag en criminaliteit, en het leed dat ermee gepaard gaat, kunnen voorkomen. Dat is op zich ook niet zo’n gekke gedachte. Vraag aan om het even welke grootmoeder welk jongentje uit de buurt later problemen krijgt met de politie, en ze weet het antwoord. Zo bekeken is het zelfs een beetje onnozel dat wij als wetenschapper dan langskomen.
En het vanzelfsprekende proberen te bewijzen?
MOFFITT: (lacht) Precies. Maar we proberen vooral inzicht te krijgen in de risicofactoren in de kindertijd, om zo, via aangepaste interventies bij heel jonge kinderen, crimineel gedrag op latere leeftijd te voorkomen. Een bekend preventieprogramma voor criminaliteit is bijvoorbeeld het zogenaamde ‘nurse family partnership’. Je stuurt een verpleegster op pad om tienermoeders te leren hoe ze een betere moeder moeten zijn. Die verpleegster helpt hen te stoppen met roken, te zoeken naar werk, dat soort dingen, en speurt ook naar tekenen van kindermishandeling.
Wat zijn de risicofactoren in de kindertijd voor later crimineel gedrag?
MOFFITT: Kinderen die worden mishandeld, misbruikt of verwaarloosd, kinderen met een zwakke taalontwikkeling, impulsieve kinderen met een kort lontje, kinderen die het thuis niet breed hebben, kinderen met te jonge ouders. Die kinderen maken veel meer kans om later in de criminaliteit te belanden, afhankelijk te worden van een uitkering of chronisch ziek te worden. Statistisch gezien, op het niveau van een groep, kunnen we dat vrij goed voorspellen. Maar alle 5-jarigen screenen om zodoende de toekomstige misdadigers eruit te halen, is een riskante onderneming.
‘Ik maak me daar trouwens vaak zorgen over, dat mijn onderzoek op die manier kan worden misbruikt. Bij voorspellingen op individueel niveau kun je immers gemakkelijk fouten maken en je kunt ook een selffulfilling prophecy creëren. Als je een kind een label geeft, weten alle leraren op school: dit kind wordt een crimineel. Dat is niet alleen bijzonder schadelijk voor het kind en zijn familie, het kind dreigt zich ook naar dat label te gaan gedragen.
Alle 5-jarigen screenen om de toekomstige misdadigers eruit te halen, is een riskante onderneming. Het baart me zorgen dat mijn onderzoek op die manier kan worden misbruikt
Maar toch: u kunt dus op grond van het gedrag en de vaardigheden van peuters vrij accuraat voorspellen wat voor toekomst ze tegemoet gaan?
MOFFITT: De kinderen in onze groep in Nieuw-Zeeland die als driejarige laag scoorden op taalvaardigheid, motorische ontwikkeling of cognitieve vaardigheden, bleken later, als volwassenen, verantwoordelijk voor 80 procent van de misdaden, 78 procent van de medische voorschriften en 66 procent van de socialezekerheidsuitkeringen. Dat gold ook voor kinderen uit de middenklasse die slecht scoorden op deze tests, dus sociale achtergrond is niet doorslaggevend. Voor mij laat ons onderzoek vooral zien hoe belangrijk het is om in kwetsbare kinderen te investeren. Hoe vroeger hoe beter. Want als het op driejarige leeftijd al fout zit, lopen die kinderen nadien op school nog meer achterstand op en er ontstaat een soort sneeuwbaleffect, waarvan ze heel hun volwassen leven de nadelige gevolgen zullen voelen. We weten ook dat de snelste weg naar delinquentie en illegaal gedrag een beroerde tijd op school is. Kinderen die school haten, geen goede vrienden maken en slechte resultaten behalen, willen er zo snel mogelijk weg en zullen veel sneller in de criminaliteit terechtkomen. Als we de jeugdcriminaliteit willen doen dalen, moeten we er dus voor zorgen dat de school een comfortabele en gelukkige plek wordt voor ieder kind.
U hebt ook onderzoek gedaan naar biologische of genetische aanleg voor gewelddadigheid en crimineel gedrag.
MOFFITT: In 2002 hebben mijn man en ik een paper gepubliceerd in het tijdschrift Science over het zogenaamde MaoA-gen. In Nederland was gebleken dat dit gen ontbrak bij leden van een familie waarvan veel mannen in de gevangenis hadden gezeten. Wij hebben toen onderzocht of het ontbreken van dat gen verantwoordelijk kon zijn voor gewelddadig gedrag en problemen met de politie. Uit ons onderzoek kwam naar voren dat kinderen die misbruikt of mishandeld waren én bij wie het MaoA-gen niet of weinig actief was, een hoger risico hadden om gewelddadig te worden en gedragsproblemen te ontwikkelen.
‘Dat neemt niet weg dat omgevingsfactoren voor mij op de eerste plaats komen, al is dat in de buitenwereld vaak anders voorgesteld. Hoe dan ook: ons onderzoek kreeg ontzettend veel media-aandacht en had ook invloed binnen justitie. Advocaten van zware criminelen die in de VS in de dodencel zaten, vroegen genetische tests om hun cliënten een laatste kans te geven aan de doodstraf te ontsnappen.
Als we de jeugdcriminaliteit willen doen dalen, moeten we ervoor zorgen dat de school een comfortabele en gelukkige plek wordt voor ieder kind
En slaagden ze erin hun cliënten te redden dankzij uw bevindingen?
MOFFITT: Sommigen wel, een aantal rechtbanken in de VS aanvaardden de test en de resultaten. Ook in Italië heeft een ter dood veroordeelde man strafvermindering gekregen nadat zo’n genetische test de afwezigheid van het MaoA-gen had laten zien. Heel wat onderzoeksteams wereldwijd hebben intussen de relatie getest tussen kindermisbruik, het ontbreken van het MaoA-gen en geweldpleging, en tot op heden werden onze onderzoeksresultaten steeds opnieuw bevestigd. Dat is op zich al sterk, want vaak zijn dit soort genetische bevindingen niet reproduceerbaar. Dit is een van de weinige onderzoeken die overeind blijven, maar we weten eigenlijk niet hoe dat komt en of het puur geluk is dat we op iets zijn gestoten. Want het genetica-onderzoek heeft sinds het begin van de jaren 2000 zo veel vooruitgang gemaakt, dat het vandaag niet langer aanvaardbaar zou zijn om één enkel gen te bestuderen, zoals wij destijds hebben gedaan. We weten nu dat er niet zoiets bestaat als een ‘agressie-gen’ en dat grote netwerken van genen moeten worden bestudeerd om gedrag te verklaren. Maar begin jaren 2000 was dit het beste wat we konden doen. Sowieso is uit ons onderzoek vooral duidelijk geworden dat genetische aanleg voor agressief gedrag alleen tot uiting komt onder slechte omgevingsomstandigheden zoals misbruik en verwaarlozing.
Uit uw onderzoek moet ook blijken dat zelfbeheersing dé sleuteleigenschap is voor latere rijkdom, gezondheid en succes.
MOFFITT: In de groep die we in Nieuw-Zeeland sinds hun geboorte volgen, is gebleken dat driejarige peuters die weinig zelfbeheersing hebben, ongeduldig zijn en hun impulsen niet kunnen onderdrukken, als dertigers en veertigers veel meer financiële problemen en gezondheidsproblemen hebben. Ze hebben vaker overgewicht, zijn vaker verslaafd aan tabak en alcohol, komen meer in aanraking met de politie en hebben ook veel meer relatieproblemen dan kinderen die wél zelfdiscipline hadden. Toen ik aan het project begon, dacht ik dat intelligentie de meest bepalende factor voor succes in je leven was. Tegenwoordig kunnen slimme mensen immers hogerop komen ongeacht hun afkomst. Maar zelfbeheersing bleek even belangrijk als de IQ-scores van de kinderen voor het voorspellen van een voorspoedig leven.
‘Sindsdien proberen psychologen ook te begrijpen hoe kinderen zelfbeheersing ontwikkelen en hoe ze het kunnen aanleren. Maar we weten jammer genoeg nog niet hoe we de zelfbeheersing van elk kind op een betaalbare manier kunnen verbeteren, op school bijvoorbeeld, in plaats van individueel, door middel van dure psychotherapie.
Steeds meer tieners bezwijken onder de stress, sommigen hebben zelfs op jonge leeftijd al een burn-out. Zijn dat luxekwalen of bezorgt de samenleving waarin ze opgroeien hen echt zo veel stress?
MOFFITT: Uit een recente Britse studie over tijdsbesteding blijkt dat in 1960 jonge mensen gemiddeld 20 uur per week aan onderwijs en formele, georganiseerde activiteiten besteedden. Vandaag is dat drie keer zoveel. Jonge mensen hebben dus meer dan een voltijdse baan, want naast een drukke schoolweek is er ook wiskundebijles, balletles, Duitse les, tekenles, muziekles en ga zo maar door. Kinderen hebben geen echte vrije tijd meer en moeten in al die activiteiten ook succesvol zijn. Tegelijk neemt de sociale ongelijkheid toe. Daardoor krijgen sommige kinderen geen toegang tot die georganiseerde vrijetijdsbesteding en die zijn dan weer bang om achter te blijven. Ik was best geschokt door dit rapport. Geen wonder dat kinderen stress hebben.
Tegelijk brengen jongeren veel tijd door op tablets en smartphones, naar verluidt een van de verklaringen voor de dalende jeugdcriminaliteit.
MOFFITT: Dat is helemaal correct. Sommige vormen van jeugdcriminaliteit verdwijnen bijna helemaal. Het fenomeen van jeugdbendes die ’s avonds op straat rondhangen om winkeldiefstallen te plegen bijvoorbeeld, is spectaculair afgenomen. De enige verklaring daarvoor is dat jongeren ’s avonds binnenblijven en met hun telefoon bezig zijn.
Driejarige peuters die weinig zelfbeheersing hebben, zijn als volwassene vaker verslaafd aan tabak en alcohol, komen meer in aanraking met de politie en hebben ook veel meer relatieproblemen
Is jeugdcriminaliteit nog steeds echt een jongensaangelegenheid, of is daar ook de emancipatie aan het werk?
MOFFITT: Het blijft toch vooral een zaak van jongens, hoe je jeugdcriminaliteit en antisociaal gedrag ook meet. Wat wel is veranderd, is de rechtspraak. Die is veel feministischer geworden. Als vroeger een meisje met het gerecht in aanraking kwam, bracht men haar naar haar ouders. Als een jongen in de problemen kwam, bracht men hem naar de jeugdgevangenis. En als een jongen en een meisje samen voor een rechter verschenen, kon het meisje zonder een straf vertrekken – zij kreeg het voordeel van de twijfel – en werd de jongen gestraft. Rechters hadden een paternalistische benadering: het zou mijn dochter kunnen zijn. Er werd ook gedacht dat meisjes, wat ze ook mispeuterden, altijd alleen zichzelf en nooit anderen schade berokkenden. Die houding, gangbaar toen ik een tiener was, is weg. Het rechtssysteem is meer egalitair geworden.
U doet de laatste tijd minder onderzoek naar jeugdcriminaliteit en meer naar het proces van veroudering. Hoe komt dat?
MOFFITT: Dat klopt. We proberen na te gaan welke factoren al op jonge leeftijd het verouderingsproces versnellen of afremmen. Een van de redenen hiervoor is dat je bij longitudinaal onderzoek gelijke tred moet houden met de mensen in je onderzoeksgroep. In het begin bestudeerden we duimzuigen en bedwateren, vervolgens riskant seksueel gedrag en jeugdcriminaliteit, en nu bestuderen we zaken als onvruchtbaarheid en veroudering. Een andere reden is dat door de vergrijzing van de bevolking het misdaadcijfer daalt. De instellingen die wetenschappelijk onderzoek financieren, maken zich vandaag veel meer zorgen over de immense golf babyboomers die straks alzheimer en andere ouderdomsziektes krijgt dan over jeugdcriminaliteit. (lacht) En wetenschappelijk onderzoek is natuurlijk ook gewoon een business.
De snelste weg naar delinquentie en illegaal gedrag is een beroerde tijd op school
Maar waarom kijkt u naar het verouderingsproces bij relatief jonge mensen?
MOFFITT: Het meeste gerontologieonderzoek gebeurt op oude mensen. Maar iedereen die zelf ooit 22 was, weet hoe goed hij er toen uitzag en hoe fantastisch hij zich voelde, (lacht) en weet ook dat dit op zijn 35 al een stuk minder was. Ouder worden begint dus lang voordat je bejaard bent. Bovendien zitten heel wat wetenschappers heel dicht bij het ontwikkelen van medicijnen waarvan zij claimen dat die het verouderingsproces zullen afremmen. Voorlopig zijn die medicijnen alleen nog getest op wormen en muizen, maar die wetenschappers willen hun medicijnen natuurlijk ook op mensen gaan testen. Maar als je ervan uitgaat dat verouderen een levenslang proces is, slaat het nergens op om zo’n medicijn te geven aan iemand van mijn leeftijd – dan is het te laat.
‘Dus ik dacht: als wetenschappers kunnen aantonen dat die antiverouderingsmedicijnen werken bij muizen, dan wordt de volgende stap van de farmaceutische bedrijven: hoe kunnen we ervoor zorgen dat die pillen preventief werken bij jonge mensen? Daarop wil ik vooruitlopen, door het verouderingsproces op jonge leeftijd te bestuderen. Mijn team en ik zijn hier nu vijf jaar mee bezig en het is echt heel lastig. Gerontologische tijdschriften willen ons werk niet ernstig nemen, omdat de mensen die we bestuderen zogenaamd te jong zijn, we worden niet uitgenodigd op gerontologische conferenties, en ga zo maar door.
Terwijl dit opnieuw een grootmoederswijsheid lijkt: ouder worden begint al jong. Wat hebt u tot dusver kunnen achterhalen over het vroege verouderingsproces?
MOFFITT: De hoofdschuldige voor snelle veroudering is tabak. Als je roken links kunt laten liggen, heb je al heel veel gewonnen. Maar de echte vraag is natuurlijk: wat nog? Welke factoren spelen nog mee? Tot dusver hebben we bijvoorbeeld gezien dat het hebben van grootouders die gezond waren en heel oud zijn geworden, absoluut tot aanbeveling strekt. Maar uit het oogpunt van preventie heb je hier weinig aan – ‘kies gezonde grootouders’, is niet echt een bruikbare tip. (lacht) Op dit moment is dit dus vooral intellectueel verrijkend onderzoek, met voorlopig weinig praktisch nut. Maar ik hou van de onderzoeksvraag, ik ben dol op het ontwerpen van de mathematische modellen en op het biologische werk in het lab, maar ik krijg dus voorlopig niemand geïnteresseerd in de gerontologiewereld en ik ben zelf ook niet honderd procent zeker of ik op het juiste pad zit. Maar we krijgen aanzienlijke fondsen van regeringsinstanties uit de VS, Nieuw-Zeeland en Groot-Brittannië. Dus sommigen geloven wel degelijk dat dit belangrijk onderzoek is. (lacht)
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier