Sommige hommels doen het beter in de stad dan op het platteland
Tot grote verbazing van wetenschappers blijken hommels over grote afstanden te kunnen migreren.
De akkerhommel is een van onze algemeenste hommels. Het is een relatief klein beestje met een rosachtig voorkomen. Het komt regelmatig in tuinen voor en is niet kieskeurig wat zijn voedselplanten betreft. Distels en klavers behoren tot zijn favorieten, naast tuinsoorten als lavendel en vlinderstruik.
In de vroege lente ontwaakt een akkerhommelkoningin uit haar winterslaap. Ze trekt er meteen opuit om voorjaarsbloeiers te vinden en een eerste shot nectar op te zuigen. Dan scant ze haar leefomgeving op zoek naar een geschikt plekje voor een nest. Dat kan een muizenholletje zijn, een nestkastje of een graspol. Ze kleedt haar nestje aan met stukjes mos die ze aan elkaar plakt met lijm uit een speciale klier.
In het nest maakt ze twee piepkleine bekerachtige vormpjes. Het ene vult ze met wat extra nectar voor zichzelf, het andere is een eierbekertje. Daarin legt ze een tiental eitjes én een voorraadje stuifmeel voor de larfjes die er na enkele dagen uitkruipen. Na een week verpoppen de beestjes, en na nog eens een dikke week sluipen de eerste werksters uit hun pop. Van dan af verzorgen zij de jongen en het nest, terwijl de moederkoningin de rest van haar dagen niet veel meer doet dan eieren leggen. In de herfst ontstaan er jonge koninginnen, die na bevruchting een veilige plek zoeken om te overwinteren. De volgende lente zetten ze een nieuwe akkerhommelcyclus in gang.
Als een stad al beter is voor hommels dan het platteland, zijn we echt niet goed bezig.
Net als andere hommels is de akkerhommel een geboren multitasker. Terwijl ze met haar 7 millimeter lange tong vlijtig nectar uit een bloemenkelk slurpt, verzamelt ze met haar poten stuifmeel voor de voeding van de larven in het nest. Ze gebruikt dan uitsluitend haar voorste paar poten om zich te verplaatsen. Met het middelste paar schraapt ze stuifmeel van de plant en brengt het in een harig korfje op haar achterste poten om het naar haar nest te kunnen dragen. Onderweg kan er stuifmeel aan andere bloemen blijven hangen, waardoor hommels essentiële plantenbevruchters zijn.
De vraag rijst of de aanpassingsvaardigheid van de akkerhommel zal volstaan om de grote uitdagingen aan te kunnen, die overleving in ons uitgeklede landbouwlandschap van haar vergt. De Nederlandse bioloog Thijs Fijen schrijft in een opmerkelijk artikel in The Journal of Applied Ecology dat akker- en andere hommelkoninginnen tot veler verrassing honderden kilometers ver kunnen vliegen. Ze kunnen daarbij zelfs grote waterpartijen, inbegrepen stukken zee, oversteken. Er zijn echte ’trekdagen’, waarop op ver van elkaar gelegen plekken stromen migrerende hommels worden gezien.
Het feit dat ze dat in de lente doen, stemt tot nadenken. De hommels zouden in de problemen komen doordat ze onvoldoende nestplekjes vinden. Omdat het landbouwlandschap ongeschikt is voor hommelleven, zouden ze verplicht worden om tijdens hun zoektocht grote afstanden af te leggen. De ideale oplossing ligt voor de hand: het landbouwlandschap geschikter maken voor hommels, onder meer door ruigtes en wilde bloemen in akkerranden kansen te geven.
Significant is ook een studie uit Duitsland, gepubliceerd in Evolutionary Applications. Die toont aan dat sommige hommels het tegenwoordig beter doen in een stedelijke context dan op het platteland, onder meer omdat er in steden steeds meer groen te vinden is. Als een stad al beter is voor hommels dan het platteland, zijn we echt niet goed bezig.
Beestenboel
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier