Paleontoloog Mietje Germonpré: ‘Kleine honden denken soms dat ze nog in een wolvenlijf zitten’
Heeft de mens de hond gedomesticeerd, of heeft de hond zichzelf tam gemaakt? Een van de spilfiguren in het wetenschappelijke debat daarover is paleontoloog Mietje Germonpré. ‘Vossen zijn echt nergens bang voor.’
Er zijn meer dan een miljard honden in de wereld. Daarmee is de hond de talrijkste vleeseter op aarde. Het gaat bijna uitsluitend om gedomesticeerde honden. Echte wilde honden zijn met uitsterven bedreigd. De hond dankt zijn succes aan zijn innige band met de mens. Hij is de enige diersoort die gedomesticeerd werd toen onze voorouders nog zwervende jagers-verzamelaars waren – de andere volgden pas nadat wij landbouwers waren geworden.
Het domesticatieproces wordt intensief bestudeerd. Een van de spilfiguren in het onderzoek is paleontoloog Mietje Germonpré van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN). In 2009 publiceerde ze informatie waaruit bleek dat de hond al veel langer deel uitmaakt van de mensenwereld dan werd aangenomen. Vandaag staat ze nog altijd in de frontlinie van het onderzoek, getuige een recente paper in het wetenschappelijk topvakblad Nature. Daarin wordt de genetica van fossiele wolven vergeleken met die van honden. Stilaan vallen de puzzelstukken in elkaar, maar de domesticatie van de hond blijft een complex verhaal met grote hiaten.
Neanderthalerbeenderen vertonen sporen van mensentanden, dus mogelijk waren het kannibalen.
Bent u een hondenliefhebber?
Mietje Germonpré: Absoluut. Ik ben een dierenliefhebber, ik houd ook van katten. Maar ik denk nog altijd met weemoed terug aan de hond die ik in mijn jeugdjaren had, een echte straathond.
Behoort u tot de mensen die kleine honden geen waardige vertegenwoordigers van hun soort vinden?
Germonpré: Tja, sommige kleine honden beseffen blijkbaar niet altijd dat ze niet langer in een wolvenlichaam zitten. Ik heb vooral problemen met honden die zo gekweekt worden dat ze permanent afzien. Hun morfologie wordt zo onnatuurlijk, met die platgedrukte snuiten, dat ze niet meer normaal kunnen ademen. Mopshonden en pekinezen verkeren chronisch in ademnood. Kwekers zouden veel meer rekening moeten houden met het welzijn van het dier.
Aan de andere kant van het verhaal: bent u blij met de terugkeer van de wolf in Vlaanderen?
Germonpré: Het is mooi dat het kan. Mens en wolf hebben een lange geschiedenis samen. Voorlopig lijkt het vrij goed te gaan, zeker omdat er begeleidende maatregelen zijn om schade te compenseren.
De beste manier om schapen tegen wolven te beschermen, lijken kuddewaakhonden te zijn: alsof de nazaat zich keert tegen de oermoeder.
Germonpré: De aanwezigheid van grote honden volstaat dikwijls om wolven af te schrikken. Ook bij ons zal het nuttig zijn. De meeste herdersvolkeren hebben honden gekweekt om hun dieren tegen wolven te beschermen. In de Kaukasus gaven ze hun honden zelfs halsbanden met lange pinnen, zodat wolven ze niet bij de keel konden grijpen.
Hoe ver gaat de samenleving tussen wolf en mens terug in de tijd?
Germonpré: In onze nieuwe Nature– paper onderzochten we het DNA van fossiele wolvenbeenderen van 100.000 jaar oud en jonger. Siberië blijkt de belangrijkste bron van variabiliteit in wolvengenen te zijn. Van daaruit koloniseerden wolven Europa, Azië en Noord-Amerika, en dat verschillende keren na elkaar. Wolven passen zich gemakkelijk aan nieuwe omstandigheden aan, inbegrepen de aanwezigheid van de mens. Daardoor overleefden ze de laatste grote ijstijd, in tegenstelling tot andere carnivoren zoals de holenleeuw, de holenbeer en de grottenhyena. Het DNA van onze honden is sterk verwant met dat van Siberische wolven van meer dan 25.000 jaar geleden. Maar toch is het niet vergelijkbaar genoeg om te zeggen dat daar hun echte voorouder zat. Er is een tussenstation dat we nog niet kennen.
Een missing link?
Germonpré: Waarschijnlijk moet de bronpopulatie van onze honden ten zuiden van Siberië geleefd hebben, maar waar precies weten we nog niet. Het is een complex verhaal, met doodlopende straatjes van gedomesticeerde hondenlijnen die vervolgens zijn uitgestorven.
Er is veel discussie over wanneer de domesticatie van de hond begon.
Germonpré: Het moet een lang proces zijn geweest, dat tijdens de laatste ijstijd begon, waarschijnlijk meer dan 25.000 jaar geleden. Maar andere onderzoekers houden vol dat het recenter was.
Weten we hoe het in zijn werk is gegaan?
Germonpré: Er zijn twee belangrijke scholen. De ene zegt dat de mens de domesticatie initieerde door wolvenjongen mee te nemen en groot te brengen in zijn kampen. De andere stelt dat de wolf zichzelf domesticeerde door mensen te volgen, zodat hij van slachtafval kon profiteren. Zo zou hij geleidelijk in de mensengemeenschap geïntegreerd zijn.
U zit in de eerste school?
Germonpré: Inderdaad. Toen de moderne mens in Eurazië aankwam, ontmoette hij er een nieuw roofdier waar hij geen ervaring mee had: de wolf. Uit onderzoek van prehistorische sites blijkt dat zijn houding ten opzichte van dieren wel heel anders was dan die van de neanderthaler, die toen al lang in Europa leefde. Buiten het feit dat ze veel vlees aten, maakten neanderthalers amper gebruik van dierlijk materiaal. Moderne mensen deden dat wel. Ze gebruikten hoektanden en botten van roofdieren en ivoor van mammoeten om er kralenhangers, beeldjes en werktuigen van te maken. Ze maakten veel meer schilde- ringen en beeldjes van dieren dan van mensen. Volkeren die vandaag nog als jagers-verzamelaars leven, beschouwen dieren als wezens met een ziel. In die zin lijkt het logisch dat moderne mensen experimenteerden met wolfjes. Mogelijk hielden ze die tot in de winter, waarna ze ze doodden voor hun vacht om er kleren van te maken, zoals in Mongolië soms nog gebeurt. Maar je kunt je indenken dat een uitzonderlijk lief dier gespaard werd en deel ging uitmaken van de gemeenschap.
Weten we zeker dat neanderthalers geen honden hadden?
Germonpré: Er zijn in ieder geval geen aanwijzingen voor.
U was coauteur van een paper in Current Biology, waarin het belang werd aangetoond van twee genetische varianten die grootteverschillen in wolven en honden bepalen.
Germonpré: Vossen, jakhalzen en coyotes hebben een variant van een gen dat de groei regelt waardoor ze klein blijven. Bij noordelijke wolven is meer dan 53.000 jaar geleden een mutatie opgetreden, waardoor ze een stuk groter konden worden. Dat was een aanpassing aan een leven in koude omstandigheden – in koudere regionen zijn dieren doorgaans groter, omdat het gunstig is voor hun warmtehuishouding. Maar blijkbaar is de kleinmakende variant in wolven blijven sluimeren en werd er tijdens de domesticatie af en toe op geselecteerd. Daardoor heb je nu zowel grote als kleine honden.
Waarom is de wolf gedomesticeerd en niet de veel minder gevaarlijke vos?
Germonpré: Zo’n dier zou altijd klein gebleven zijn, waardoor zijn functie als jager en waker minder opvallend zou zijn geweest. Zeker in de ijstijd met zijn grote beesten was een grote hond heel efficiënt.
Het is dus niet omdat een wolf socialer is dan een vos?
Germonpré: Er zijn in Rusland experimenten gedaan met het selectief kweken van vossen voor hun bont. Na tien generaties was er al een groot verschil in handelbaarheid. Er is daarbij zelfs een gen ontdekt dat vriendelijkheid in de hand werkt, ook bij mensen trouwens.
Vossen worden stadsdieren. Vindt u dat leuk?
Germonpré: Het is fantastisch hoe makkelijk het gaat. Vossen zijn echt nergens bang voor.
Zouden wolven het ook kunnen?
Germonpré: Die zijn toch een stuk voorzichtiger. Carnivoren die in dorpsranden terechtkomen, zoals vossen, beren en hyena’s, worden vaak aangetrokken door afval. Wolven hebben dat minder. Ze hebben meer de neiging om mensen te mijden.
In de Tweede Wereldoorlog zouden ze in Rusland troepen gevolgd hebben om achtergelaten kadavers te eten.
Germonpré: Kadavers zijn iets anders dan afval. Amerikaanse indianenstammen moesten er rekening mee houden dat wolven op hun prooien af zouden komen, zeker als ze te groot waren om integraal mee naar hun kamp te kunnen nemen. Soms legden ze stukken van een gedode eland apart voor wolven om conflicten te vermijden.
Is het denkbaar dat zwerfhonden ooit weer wolf worden?
Germonpré: Ik denk het niet. Ik denk dat ze altijd hondachtig zullen blijven. Er is in Australië een natuurlijk experiment bezig met de dingo. Dat is de nazaat van gedomesticeerde honden die er tussen 8000 en 4000 jaar geleden met mensen aanlandden, maar later verwilderden. De dingo is nu minder handelbaar dan een gewone hond, maar hij is nog altijd geen wolf. Er is blijkbaar te veel genetisch materiaal verdwenen om er weer een wolf van te maken.
Is het niet absurd dat wolven en honden officieel nog altijd dezelfde soort zijn?
Germonpré: In principe kunnen ze zich samen voortplanten. Ook de nakomelingen van een kruising zijn vruchtbaar. Maar het is zonneklaar dat een wolf en een chihuahua niet kunnen paren. Er zijn ook grote verschillen in gedrag. Daar woedt dus ook een stevig debat over.
Uw werk steunt sterk op de zogenaamde hond van Goyet: een fossiele schedel die een mijlpaal in het onderzoek bleek.
Germonpré: De schedel stamt uit collecties die in de jaren 1860 in een grot in het Waalse Goyet verzameld werden door geoloog Édouard Dupont, die later directeur van ons instituut zou worden. Hij had de visionaire reflex om alles te bewaren, dus niet alleen de grote stukken waar hij iets mee kon doen. In onze paleontologische collecties staan kisten vol fragmenten van fossiele beenderen van toen. Met moderne technieken, zoals DNA- en isotopenonderzoek, kunnen we er veel kennis uit puren, die verloren zou zijn gegaan als men die beentjes niet had bewaard. Er zaten twee schedels van hondachtigen bij, waarvan eentje van een primitieve hond bleek te zijn. Hij zou ongeveer 35.000 jaar geleden geleefd hebben, waardoor hij het oudste bekende gedomesticeerde dier ooit is. Maar ons recente onderzoek heeft uitgewezen dat hij waarschijnlijk deel uitmaakte van een doodgelopen domesticatietak.
Het oudste bekende gedomesticeerde dier is een hond die zo’n 35.000 jaar geleden zou hebben geleefd.
U werkte mee aan onderzoek van fossielen uit Tsjechië, waaruit bleek dat gedomesticeerde honden andere voeding kregen dan wolven.
Germonpré: Het was een mooi verhaal. Gedetailleerd onderzoek van de slijtage van tanden van honden en wolven van zo’n 28.000 jaar geleden wees uit dat wolven vooral vlees aten en honden meer op botten knaagden. Wolven aten ook vooral vlees van mammoeten, terwijl honden rendiervlees kregen. Uit onderzoek van mensentanden bleek dat mensen er ook vooral mammoet aten. Ze jaagden wel op rendieren, omdat ze van hun vacht kleren en tenten konden maken. Het rendiervlees gaven ze aan hun honden. Het was verrassend, want men ging ervan uit dat honden hetzelfde aten als de mensen met wie ze samenleefden. Sommige onderzoekers menen nu dat surplusvlees van rendierjacht de belangrijkste aanzet tot domesticatie van de hond is geweest.
Je zou denken dat mensen liever op rendieren jaagden dan op mammoeten. Dat was minder gevaarlijk.
Germonpré: Mammoetvlees is vetter dan rendiervlees, en vet was gewild in de koude leefomstandigheden van toen. We konden ook aantonen dat neanderthalers vooral mammoetvlees aten.
Tegenwoordig overheerst de visie dat onze voorouders veel meer vegetariër dan jager waren.
Germonpré: Misschien. Er zal altijd een grote variabiliteit geweest zijn, met periodes waarin meer gejaagd werd en andere waarin meer vegetarisch materiaal werd verzameld. Er zullen ook regionale en seizoengevoelige verschillen gespeeld hebben. We mogen nooit de fout maken om de variabiliteit in mensenpopulaties te onderschatten.
Zelfs honden zouden vegetariër geworden zijn in het zog van de mens.
Germonpré: Maar wel pas nadat wij landbouwers geworden waren. In de loop van hun domesticatie kregen ze mutaties in de genen waarmee ze zetmeel konden verteren. Wolven kunnen dat niet goed, hoewel ze geregeld bessen eten. Honden zijn er veel beter in geworden.
U suggereerde ooit dat neanderthalers kannibalen waren?
Germonpré: Ook dat bleek uit onderzoek van beenderen uit onze collecties van de grot van Goyet. Veel neanderthalerbeenderen vertonen sporen van mensentanden. Ze waren op dezelfde manier gefragmenteerd als rendierbeenderen, dus is de kans klein dat het om rituele handelingen ging.
Misschien aten ze mensen omdat ze in moeilijke omstandigheden moesten overleven?
Germonpré: Dat weten we niet en zullen we waarschijnlijk nooit weten.
Is dat niet frustrerend?
Germonpré: Nee hoor, dit soort onderzoek is de enige manier om een venster op ons verleden te krijgen. We kijken naar de gegevens en proberen die zo goed mogelijk te interpreteren zonder te veel te speculeren.
U schreef dat de mensenpopulatie in onze regio geregeld wijzigde, mogelijk onder druk van klimaatveranderingen. Was dat iets wat we vandaag ‘omvolking’ zouden noemen?
Germonpré: In Goyet leefden tussen 40.000 en 15.000 jaar geleden vier mensengroepen: één neanderthalergroep en drie opeenvolgende groepen van moderne mensen die telkens verdwenen. Er is geen rechte lijn, er zijn gewoon mensen die kwamen en weer verdwenen.
Is het uitgesloten dat er oorlog of andere vormen van actieve concurrentie bij kwamen kijken?
Germonpré: Dat is niet uitgesloten, maar er zijn geen aanwijzingen voor. We zien wel dat de mensen van 25.000 jaar geleden genetisch beter aansloten bij mensen uit het Oost-Europa van toen dan bij de mensen die 30.000 jaar geleden in Goyet leefden. Dat maakt ons onderzoek zo interessant: je ziet een nieuw touwtje, trekt eraan en ineens komt er allerlei interessants naar boven. Ik denk dat we nog verrassingen zullen zien opduiken uit de kisten in onze collecties en elders. Zo blijft dit werk ongemeen boeiend.
Mietje Germonpré
— 1958: geboren in Roeselare
— 1980: geoloog (UGent)
— 1989: doctor in de wetenschappen (VUB)
— Sinds 1989: onderzoeker aan het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, specialisatie paleontologie
— Auteur en coauteur van meer dan 100 wetenschappelijke publicaties