Voor de Universiteit Van Vlaanderen buigt sporteconoom Wim Lagae (KU Leuven) zich over de vraag of Belgische voetbalclubs boven hun stand leven. ‘De verschroeiende coronaschok kan op lange termijn louterend werken. De koppeling van loonkosten aan clubinkomsten is een eerlijk en transparant instrument om voetbalclubs beter te wapenen tegen nieuwe schokken.’
De coronapandemie onderwerpt ook het Belgische profvoetbal aan een stresstest. Terwijl de voetbalsector tot stilstand kwam tijdens de eerste coronagolf, dribbelt ze zich wendbaar uit de tweede golf. Ondanks de barre coronatijden gingen speeldagen door en werd een economische catastrofe afgewend. Het verbeterde mediacontract met Eleven Sports en een flink deel van de sponsorexposure blijven immers onaangetast bij wedstrijden voor beperkt of zonder publiek. Daarentegen verdwijnen toeschouwersgebonden inkomsten zoals tickets, business seats en catering. Deze ongeziene economische schok komt bovenop de jaarlijkse, gecumuleerde verliezen tijdens niet-coronajaren. Uitzonderingen op de dramatische jaarrekeningen van onze voetbalclubs vormen Club Brugge en KRC Genk, die in 2019-’20 een historische recordomzet (respectievelijk 137 en 127 miljoen euro) en recordwinst (respectievelijk 35 en 29 miljoen euro) realiseerden.
Leven Belgische voetbalclubs boven hun stand?
In 2018-’19 bleken liefst twintig van de vierentwintig Belgische voetbalclubs verlieslatend. De sector tekende een gezamenlijk recordverlies van 87 miljoen euro op. In precoronatijden gaven alle clubs dus meer uit dan ze ontvingen en dat in een sector die aanzienlijke belastingkortingen door de overheid toegeschoven krijgt. Hoe komt het toch dat onze voetbalbestuurders een gat in hun hand lijken te hebben? Aan de basis van dit ogenschijnlijk gebrek aan goed huisvaderschap liggen twee systeemfouten, die voetbalmanagers als verzachtende omstandigheden zouden kunnen inroepen.
Systeemfouten
Ten eerste is er de rat race tussen voetbalclubs door de ongezonde sportief-economische druk. Topteams willen kampioen spelen en toegang verwerven tot de vetpotten van de Champions League. Zo leverden de laatste twee Champions League campagnes blauw-zwart 37 en 35 miljoen euro op.
Zwakkere clubs willen kost wat kost de degradatiezone vermijden en overinvesteren daarom in spelers. Wie degradeert, raakt verzeild in een sportief en financieel kerkhof. Inkomsten uit sponsoring, media en wedstrijddagen verdampen, terwijl de uitgaven voor lonen van profspelers niet navenant dalen. En zelfs clubs in de middenmoot voelen druk wanneer fans morren omdat hun directe concurrenten plots betere voetballers aan boord halen. Geen wonder dat clubbestuurders een keeper, linksachter of spits kopen of al na twee verliesmatchen paniekerig de trainer ontslaan.
Een tweede systeemfout is het transfersysteem. In de voetbaleconomie kan een contractspeler door zijn nieuwe club worden weggekocht mits de betaling van een transfersom. Dat dit lucratief kan zijn, bewijst de transfer van Jonathan David van AA Gent naar Lille. Bij die uitgaande transfer werd een meerverkoop van met 30 à 35 miljoen euro gerealiseerd, meer dan de helft van een commerciële jaarwerking. Onvermijdelijk stimuleert dit systeem risicogedrag. Clubs betalen miljoenen commissies aan makelaars die de witte raaf aan een club aanbieden. En natuurlijk durft een club die virtuele miljoenen in het vooruitzicht van die ene lucratieve transfer al uitgeven. Maar wat als de te verkopen speler zijn kruisbanden scheurt of de geïnteresseerde club een coronadreun krijgt? En wat als een Belgische club zich niet plaats voor dé Europese topcompetitie? Want net dankzij de Champions League schijnwerpers cashten KRC Genk en Club Brugge op uitgaande transfers naar grotere competities. Club realiseerde de jongste twee jaren een saldo van 13 en 52 miljoen euro op uitgaande minus inkomende transfers. Anderlecht en Standard daarentegen investeerden paniekerig in transfers, hoge lonen, exuberante huurprijzen en veel te brede spelerskernen om de Champions League goudmijnen aan te boren. Ze spanden de kar voor het paard en hun sportief opzet mislukte. Dit betalen ze nu cash in alarmerende exploitatietekorten en torenhoge schuldenbergen. Oorzaak en gevolg van die financiële puinhoop zijn positiewissels binnen het management en de raad van bestuur. Niet toevallig blinken KRC Genk en Club Brugge uit in bestuurdersstabiliteit en een onderbouwde langetermijnvisie.
Toveroplossingen?
Voetbalbestuurders zijn dus niet irrationeel, maar laten zich opjagen door hun concurrenten en door de voetbalwaan van de dag. Kunnen we de systeemfouten er uit halen? Een eerste theoretische denkpiste is een tijdelijke invoering van een gesloten competitieformat, geschoeid op Amerikaanse leest. Samengevat: een profclub is voor enkele jaren zeker van een proflicentie in de topcompetitie, waar loonplafonds en diverse herverdelingsmechanismen ingebouwd worden. Invoering van een gesloten competitieformat zou veel sportieve druk en dus loondruk wegnemen. Helaas utopisch, want het Europese concurrentiebeleid en de Belgische mededingingsautoriteit vinden dat doorstroming en concurrentie, en dus promotie of degradatie, net cruciaal zijn. In geval van een gesloten voetbalcompetitie zouden de clubs in de lagere competitie gemakkelijk hun gram kunnen halen bij een mededingingsautoriteit.
Een tweede theoretische denkpiste is het afschaffen of inperken van de kapitalistische transfermarkt. Vloekt de voetbaltransfermarkt niet met het EU-fundament van het vrije verkeer van personen? Moet bedrijf A een afkoopsom betalen aan bedrijf B om een werknemer weg te plukken? Toch lijkt de Europese voetbalband UEFA sterk genoeg om die uitzondering in stand te houden. Tegelijk gaan juridische stemmen op om de zomertransferperiodes in te korten, de concurrentievervalsende wintermercato af te schaffen en het aantal contractspelers en te transfereren spelers per club te begrenzen.
Meer en dwingend toezicht
Bij gebrek aan drastische oplossingen is meer en dwingend toezicht op voetbalclubs aangewezen, bijvoorbeeld via het aanscherpen van de financial fair play (FFP), in eerste instantie ingevoerd voor clubs die deelnemen aan Europese competities. Eenvoudig gesteld mag je maar uitgeven wat je binnenkrijgt, slechts een klein verlies is toegestaan. Ook wordt gecontroleerd of clubeigenaars hun inkomsten niet oppompen door opgeblazen sponsordeals. In geval van aangetoond misbruik legt de Europese licentiecommissie een sanctie op: een financiële boete of een schorsing voor Europese competities. Maar de juridische afdwingbaarheid van die sancties is meestal een ander paar mouwen.
Enkele jaren geleden werd op Belgisch niveau een FFP light versie ingevoerd: over een periode van drie jaar mag een club niet meer dan 5 miljoen euro uitgeven boven alle operationele ontvangsten. Lange termijninvesteringen in bijvoorbeeld jeugd en infrastructuur vallen hier dan niet onder. Sinds 2020 ziet de licentiecommissie strenger toe op clubs met donkerrode cijfers. Tussentijds moeten de clubbestuurders aantonen hoe ze uitgaven beter in verhouding tot inkomsten brengen of hoe ze schuldenbergen wegwerken. Onder druk van de donkerrode coronacijfers werd de Belgische FFP versoepeld: verliezen uit de covidperiode 2020-’21 mogen door kapitaalverhogingen maar niet door kredieten worden opgevangen.
Daarnaast is het voor de licentiecommissie een noodzakelijke uitdaging om nog beter het kaf van het koren te scheiden bij de toekenning van de licenties. Hierbij moeten het afzetgebied, het aantal abonnementen, de infrastructuur en de regiomarketing van de club grondiger tegen het licht gehouden worden. Doorstromingsquota van eigen jeugd en van in België opgeleide spelers moeten ook beloond worden. En om de vooral buitenlandse investeerders in Belgische voetbalclubs af te remmen, is het optrekken van het minimumloon voor niet-EU spelers tot het niveau van de Nederlandse eredivisie – anderhalf keer het mediaanloon – een eenvoudige beleidsmaatregel. Sommige buitenlandse goudzoekers, niet allemaal, jagen immers op speculatieve transferwinsten en nemen hiervoor flinke financiële risico’s.
Gidsland Spanje
De Spaanse voetballiga wijst de weg naar dwingend toezicht. La Liga slaagt er immers wel in om een loonplafond te bepalen en op basis van enerzijds verwachte televisie-, sponsor- en wedstrijddaginkomsten en anderzijds de gemiddelde transferinkomsten van de recente drie jaren. Het loonplafond slaat op alle vergoedingen, inclusief de makelaarsvergoedingen en kan juridisch worden afgedwongen. Om een economisch bloedbad te vermijden, moeten de profclubs dwingend en dringend 610 miljoen euro loonmassa besparen, conform de verwachte minderontvangsten in 2020-’21. Bij het noodlijdende Barcelona, dat in 2019-’20 een exploitatieverlies van bijna honderd miljoen euro liet optekenen, moet de loonmassa met 274 miljoen euro dalen. Bij Real en Atletico Madrid gaat het om respectievelijk 172 en 96 miljoen euro.
In alle Europese voetbalcompetities, inclusief de Belgische, moet men de Spaanse weg inslaan en dus via loonplafonds de tering naar de nering zetten. Zo kan de verschroeiende coronaschok op lange termijn louterend werken. De koppeling van loonkosten aan clubinkomsten is een eerlijk en transparant instrument om voetbalclubs beter te wapenen tegen nieuwe schokken.
Wim Lagae is sporteconoom aan de KU Leuven.
Universiteit van Vlaanderen: wetenschap in klare taal voor u uitgelegd
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier