Om het evenwicht te herstellen in beschadigde ecosystemen willen sommige wetenschappers verdwenen soorten – zoals de olifant – er opnieuw introduceren. Maar het is van groot belang dat we daarbij letten op de ecologische gevolgen voor inheemse planten en dieren die daar leven, waarschuwen drie ecologen.
Stel je voor: je rijdt door een weelderig, groen landschap in Frankrijk of Duitsland en ziet daar een kudde olifanten vrij rondlopen. Hoe absurd dit beeld ook mag lijken, het is pas tienduizend jaar geleden dat wezens ter grootte van olifanten continenten als Europa bevolkten. Evolutionair gezien is dat niet meer dan een zuchtje. In de afgelopen tien- tot zestigduizend jaar heeft de mens bijna eigenhandig ongeveer 80 procent uitgeroeid van alle herbivorensoorten die meer dan een ton wegen – ook wel ‘megaherbivoren‘ genoemd. De laatste levende mammoet bijvoorbeeld zwierf amper 3700 jaar geleden nog rond op het eiland Wrangel voor de kust van Siberië. Dit enorme verlies van megaherbivoren in zo’n relatief korte periode heeft effecten gehad op de vegetatie. Die effecten – zoals dat verschillende soorten planten zijn bevorderd in de groei – kunnen we vandaag de dag nog waarnemen. Door bomen, struiken, grassen en kruiden te eten – net zoals olifanten en giraffen in Afrika dat doen – spelen deze reuzen een cruciale rol in het behoud van een divers en gezond landschap, met een balans tussen bos en grasland.
Verdwenen soorten terughalen
Olifanten stoten bomen om, waardoor gras meer ruimte krijgt om te groeien, en dat helpt om savanne-ecosystemen tot bloei te laten komen. Ze zijn ook cruciaal voor de verspreiding van zaden over de landschappen en ze helpen voedingsstoffen in de bodem recyclen.
Olifanten loslaten in Europa: een goed idee?
Om het evenwicht te herstellen in ecosystemen die zijn beschadigd door verschillende factoren, waaronder het verlies van grotere wezens, suggereren sommige wetenschappers om verdwenen soorten terug te brengen – mogelijk ook megaherbivoren. Organisaties als Space for Giants en African Parks promoten dit al in Afrika. Maar het probleem is dat we heel weinig weten over hoe de herintroductie van deze reuzen van invloed kan zijn op kleinere soorten, waarvan sommige zelf met uitsterven worden bedreigd. In een studie gepubliceerd in het Journal of Animal Ecology belichten we de gevolgen van het opnieuw introduceren van dergelijke soorten in ecosystemen waaruit ze eerder zijn verdwenen. Dat doen we door te onderzoeken hoe ze het leven op een Keniaanse savanne beïnvloeden.
Gevolgen voor kleinere herbivoren
Door olifanten en giraffen uit een gebied in de Keniaanse savanne te weren door middel van elektrische hekken, hebben we onderzocht hoe andere dieren in dat gebied reageren op hun afwezigheid. Onze methode was simpel: twaalf jaar lang telden we de mesthopen van twaalf soorten kleinere herbivoren zoals impala’s, zebra’s, gazellen en buffels. Zo konden we beoordelen of deze dieren het liefst rondhangen in gebieden mét of zonder olifanten en giraffen. We ontdekten dat de meeste dieren, vooral de kleinste soorten, de voorkeur gaven aan de gebieden zonder olifanten en giraffen. Zebra’s gaven als enige soort de voorkeur aan de gebieden mét deze megaherbivoren. Misschien vanwege de voorkeur van zebra’s voor grote open vlakten met minder bomen en meer gras (olifanten noch giraffen eten veel gras). Onze bevindingen suggereren dat het herstellen van populaties van megaherbivoren de leefgebieden zal terugdringen waar kleinere herbivoren de voorkeur aan geven. Dit is vooral belangrijk om mee te nemen in gebieden waar kleinere soorten al worden bedreigd. Maar het betekent niet dat we de waarde van de herintroductie van megaherbivoren direct in de prullenbak moeten gooien.
Olifanten tegen bosbranden
In Denemarken hebben onderzoekers voorgesteld om Aziatische olifanten te introduceren in een gebied in de buurt van Kopenhagen. Het zijn de meest directe verwanten van mammoeten, die we nog altijd niet tot leven hebben kunnen wekken. Vergelijkbaar leven er meer dan honderd Aziatische olifanten in gevangenschap in de Verenigde Staten, die vrij zouden kunnen rondlopen in grotere gebieden.
Dergelijke plannen zouden het leefgebied en de populatie van grotere bedreigde diersoorten vergroten. Ze bieden ook waardevolle kansen om de gevolgen van de komst van megaherbivoren op inheemse planten en dieren te observeren voordat grootschalige introducties worden overwogen. En tegelijkertijd kunnen we hiermee het welzijn van olifanten in gevangenschap verbeteren. Een ander voorbeeld is te vinden in Australië, waar onderzoekers hebben gesuggereerd dat het introduceren van wilde olifanten en neushoorns zou kunnen helpen om bosbranden te beheersen. Door veel planten te eten die als ze droog zijn, frequentere en hetere branden aanwakkeren, kunnen de grote dieren de ecologische rol nabootsen van soorten zoals de nu uitgestorven, 1,5 ton wegende wombat. Maar totdat dergelijke experimenten daadwerkelijk worden uitgevoerd in Europa, Noord-Amerika of Australië, moeten we vertrouwen op wat al bekend is over vergelijkbare soorten in andere ecosystemen. Alleen daarmee kunnen we een idee krijgen van wat we kunnen verwachten.
Belangrijk daarbij is dat, net zoals olifanten en giraffen de boomdichtheid weer verminderen die in hun afwezigheid was toegenomen, hun effecten op andere herbivoren waarschijnlijk een teken zijn dat het ecosysteem en de voedselketen terugkeren naar hun meest natuurlijke, gezondste staat. Dat zou geen probleem mogen vormen, zolang we er zorgvuldig over waken dat rewilding geen andere dier- en plantensoorten met uitsterven bedreigt.
Nu de inspanningen voor ‘verwildering’ wereldwijd worden opgevoerd, is het cruciaal dat we de potentiële ecologische effecten van de herintroductie van grote dieren op inheemse planten en dieren niet over het hoofd zien – of we nu ecologische alternatieven voor uitgestorven reuzen introduceren of bestaande megaherbivoren terugbrengen naar hun voormalige leefgebieden.
Harry Wells is onderzoeksecoloog aan de Universiteit van Leeds, Nora Ward is docent filosofie aan de National University of Ireland Galway en Ramiro D. Crego is postdoctoraal onderzoeker aan de National Zoo en Smithsonian Conservation Biology Institute.
Dit artikel is oorspronkelijk gepubliceerd bij IPS-partner The Conversation.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier