Ingenieur-architect Joachim Declerck: ‘Technologische innovatie is belangrijk, maar niet voldoende’
Brengt corona ons op een punt waarop we eindelijk bereid zijn om werk te maken van een leefbaarder samenleving? Já, vindt de bevlogen ingenieur-architect Joachim Declerck. Hij heeft een plan klaar om in één beweging de voedselvoorziening, de waterbeheersing, de maakindustrie en de klimaatadaptatie op elkaar af te stemmen.
Ons gesprek met ingenieur-architect Joachim Declerck vond plaats vlak voor het coronavirus de wereld begon te veroveren. Het voelde toen al zo relevant dat je je afvroeg waarom je niet eerder van de man had gehoord. Nu het duidelijk is dat het coronavirus ons nog lang zal achtervolgen én we al in mei geconfronteerd werden met uitzonderlijke droogte, wint het verhaal van Declerck nog aan belang. De centrale vraag daarin is: hoe kunnen we de organisatie van de samenleving beter afstemmen op harmonie tussen de mens en de rest van de wereld?
‘Ik hoop maar dat de relance na corona niet vooral een herstel zal zijn van wat we hadden’, verzucht Declerck wanneer we de draad na meer dan twee maanden weer opnemen. ‘We moeten proberen de economie robuuster te maken dan tevoren. En in onze directe leefomgeving willen we meer voedselveiligheid, meer biodiversiteit, een grotere sociale leefbaarheid en een sterke klimaatbestendigheid. De lockdown haalde ons plots uit een almaar doordenderende trein, waardoor we de dingen nu met een heldere blik kunnen ontleden.’
Als we geen nieuwe synergie met onze leefomgeving vinden, kunnen we het rampenfonds maar beter verdubbelen of verdrievoudigen.
Declerck rekent erop dat de ‘sturende’ overheid, die de samenleving de voorbije maanden met succes een nooit eerder geziene ’transitie’ oplegde, haar rol in de relance zal blijven uitoefenen: ‘De overheid die sturend ingreep op ons leven, dat was ongekend voor een vrijemarkteconomie. Het kan de weg wijzen naar een structurele verandering op lange termijn. Een overheid die duidelijk richting en kaders biedt, is precies wat we nodig hebben om maatschappelijke transities naar meer solidariteit, een circulaire economie en een klimaatvriendelijker samenleving te organiseren. Want we merken nog te vaak dat nieuwe zakeninitiatieven op het vlak van lokale productie – of het nu gaat om maakeconomie, hernieuwbare energie of regionale voedselvoorziening – weggeduwd worden door de dominante economische logica’s. Van die economische ketens en consumptiepatronen willen we af, omdat ze zo afhankelijk zijn van fossiele brand- en grondstoffen, en omdat ze een onhoudbare impact hebben op klimaat, mens en milieu. In een ongereguleerde vrije markt klinkt de stem van de grootste helaas nog altijd het luidst.’
Verkokerde overheid
In samenwerking met tientallen partners en experts, en met het 25-koppige team van het non-profit innovatieplatform Architecture Workroom Brussels, timmert Declerck aan concepten zoals circulaire havenprojecten (om de circulaire maakeconomie te ondersteunen), voedselparken (landbouwzones moeten de stadsparken van de 21e eeuw worden), energiewijken (woningen en woonwijken energievriendelijk maken) en waterlandschappen (een problematiek die meer dan ooit acuut is om zowel droogte in de zomer als overstroming in de winter op te vangen). Die ‘grote werven’ worden samengevat onder de noemer ‘De Grote Verbouwing 2020-2030’: een batterij investeringsprojecten die de volgende jaren kunnen worden uitgerold.
Een groot probleem is dat een efficiënte uitvoering stuit op wat Declerck de ‘specialisatie en verkokering’ van onze samenleving en overheid noemt. ‘Als je iets aan de waterproblematiek wilt doen, moet je niet alleen discussiëren met de experts en de verantwoordelijken voor water. Je moet ook de natuur, landbouw en bebouwing mee kunnen herdenken, want zij zijn mee de oorzaak van wateroverlast, -schaarste of -vervuiling, en dus ook een deel van de oplossing. Innovatieve beleidsmakers en ondernemers voelen dat ze muurvast zitten in die kokers, wat het moeilijk maakt om een echt transformatieplan in de steigers te zetten. Als we ernstig zijn over de toekomst hebben we een complete innovatie van de bestuurlijke aanpak nodig. We doen al veel, maar de versplintering maakt dat we de klimaatdoelstellingen of waterrichtlijnen niet kunnen halen. Als je door zeven deuren tegelijk moet, kun je niet versnellen.’
Voor de Grote Verbouwing kijkt Declerck verder dan de landsgrenzen: ‘We leven in een van de grote rivierdelta’s van de wereld, met de Schelde, de Maas en de Rijn. Als je kijkt naar wat er met de Nijldelta in Egypte gebeurt, dan zie je dat er te veel mensen wonen, waardoor de voedsel- en watervoorziening in het gedrang komt. Het systeem kan er niet anders dan crashen, zeker onder druk van de klimaatopwarming en de bevolkingsexplosie. Wij hebben in feite hetzelfde probleem, alleen zien we het minder goed omdat wij niet in een woestijngebied leven. Daarenboven zijn wij doordrongen van een soort techno-optimisme, waardoor we denken dat we elk probleem met een nieuwe technologie onder controle kunnen krijgen. Sta me toe dat in twijfel te trekken. Technologische innovatie is belangrijk, maar niet voldoende.’
Dode bodems
Hoe je coalities kunt bouwen om duurzame transformaties te ontwerpen en uit te voeren, illustreert Declerck met het concept van agro-ecologische landbouw. Dat is landbouw die niet uitsluitend de gewasopbrengst laat primeren, maar omgevingsfactoren betrekt bij de voedselproductie. ‘Eigenlijk is het geen nieuw type van landbouw, maar het basistype van landbouw’, stelt Declerck. ‘Je werkt op een manier die ervoor zorgt dat de kwaliteit van de bodem in orde blijft, want anders lukt het niet of moet je lapmiddelen gebruiken, zoals meststoffen. We hebben hulpmiddelen ontwikkeld waarmee we onze bodems fictief vruchtbaar houden, maar in realiteit zijn ze soms zo goed als dood. Onder de noemer “Grondzaken” wordt er al twee jaar gewerkt aan een coalitie die de beschikbare kennis verzamelt en strategieën ontwikkelt om de bodemkwaliteit in onze vruchtbare delta te restaureren, als een van de speerpunten voor een gezonde landbouw.’
Dan bots je onvermijdelijk op de kritiek dat er meer landbouwgrond nodig zal zijn, die er in het ruimtelijk overbelaste Vlaanderen niet is. ‘Dat is een dooddoener die helpt om de stilstand te organiseren’, reageert Declerck. ‘We mogen ons niet laten gijzelen door polarisering en dogmatische stellingnames. We moeten ook dringend de vruchtbare gronden rond onze steden reserveren voor voedselproductie. Het zijn plekken waar we normaal de volgende verkaveling zouden bouwen, maar in plaats daarvan moeten we ze voorbehouden voor nieuwe boeren en voedselproductie. En als we onze steden willen beveiligen tegen winterse overstromingen, moeten we bodems hebben die als een spons fungeren. Die bufferen ook tegen droogteperiodes in de zomer. Een goede bodem is in onze delta de grootste spons die we hebben. Daar kunnen geen honderden betonnen waterbekkens tegenop.’
Zo worden landbouw en waterbeheer twee kanten van dezelfde medaille. Hetzelfde moet gebeuren met landbouw en natuur. ‘De voorbije twintig jaar zijn voedselvoorziening en biodiversiteit elkaars tegengestelden geworden, terwijl ze onderling samenhangen’, legt Declerck uit. ‘De logica waarin we alles op kaarten opdelen in functies met verschillende kleurtjes is structureel fout. We zullen altijd intensieve landbouwtechnieken nodig hebben om aan onze voedselvraag te voldoen, maar die technieken moeten minstens evenveel toevoegen aan de aarde als ze ervan vergen, en het liefst meer. Anders zullen we nooit tot een systeem van bodemverbetering komen. Het is dus belangrijk dat we de krachten bundelen om haalbare alternatieven en behapbare projecten voor te stellen én uit te voeren. Anders worden we weggezet als onheilsprofeten of luchtfietsers: mensen die zeggen dat het zo niet verder kan zonder echt aan alternatieven te bouwen.’
Je ziet de Boerenbond zo de hakken in de dode bodem zetten om zich te verzetten tegen het opgeven van zijn privileges rond monoculturen voor de export. ‘Maar ook Natuurpunt verdedigt zijn belangen en gronden’, countert Declerck. ‘Beide organisaties kijken naar elkaar vanuit hun loopgraven en willen allebei gelijk hebben. We moeten naar een systeem waarin ze allebei gelijk kunnen krijgen. We moeten focussen op hoe ze elkaar nodig hebben: geen landbouw zonder water en biodiversiteit. Iedereen heeft er belang bij dat bodemerosie wordt tegengegaan door kleine landschapselementen zoals hagen en heggen te herwaarderen. Om samen te kunnen werken rond de gedeelde belangen heb je een neutrale werkkamer nodig. Daartoe is het Open Ruimte Platform opgezet. Net zoals veel andere actoren werken de Boerenbond en Natuurpunt in dat kader mee aan nieuwe investeringsprogramma’s. Het is het enige pad vooruit.’
Vlaamse gatenkaas
Declerck noemt ‘Water+Land+Schap’ als een programma in uitvoering, maar ook de zogenaamde landbouwparken. ‘Het zou een strategie kunnen zijn om in de Vlaamse ruimtelijke gatenkaas gaten op te vullen met kleinschalige landbouw. We zien dat de verstedelijking toeneemt. De landbouw gaat daartegen in het defensief, maar in de rand van steden als Antwerpen en Gent ontstaat stilaan een nieuw type innovatieve landbouw, dat niet grootschalig hoeft te zijn en een mooie landschappelijke invulling geeft. Steden hebben de neiging te zeggen dat ze het goed doen, maar voor veel functies zijn ze erg afhankelijk van het omliggende platteland. Dat beginnen ze in te zien. Steden én landbouwers zijn klaar voor een gezamenlijk offensief.’
Een rivierendelta is sowieso een sterk verstedelijkt gebied, met veel transport (al dan niet via waterwegen) en industrie. ‘Maar wij hebben lang gedaan alsof we in een open Amerikaans landschap leven, waarin we konden verkavelen zonder dat iemand ons ooit zou tegenspreken’, zegt Declerck. ‘Nu zitten we wel met modderstromen, droogtepieken, een stijgende zeespiegel enzovoort. Onze infrastructuren kunnen er niet tegenop. We moeten dus opnieuw zoeken naar een synergie met onze leefomgeving. Als we die niet vinden, kunnen we het rampenfonds beter elk jaar verdubbelen of verdrievoudigen. We weten dat onze rijkdom altijd gekomen is van een vruchtbare bodem en een waterrijk systeem. Daarom moeten we maximaal inzetten op een efficiënt watersysteem en rijke bodems.’
De inbreng van burgers laat politici toe om forse beslissingen te nemen – meer dan het advies van experts.
Mobiliteit is uiteraard een van dé thema’s waarop Declerck zich toelegt: ‘We moeten meer doen dan mensen verleiden om van de ene vorm van mobiliteit over te stappen naar de andere. Nu promoten we het openbaar vervoer wel in woorden, maar we blijven investeren in infrastructuur en subsidies voor auto’s. Ook qua energievoorziening kunnen we maar niet kiezen – zie de vaudeville rond de uitstap uit kernenergie. Velen hopen dat het zal volstaan om zonne-energie uit Noord-Afrika te importeren, maar als we niet blijven investeren in windenergie uit de Noordzee én in de isolatie van onze gebouwen komen we er niet. Daarover bestaat een groot akkoord, maar toch komen we niet in actie.’
Waterdoorlaatbare straten
Joachim Declerck komt uit Kortrijk, maar woont en werkt in de Brusselse deelgemeente Molenbeek. Hij kent de stadsproblematiek dus goed. ‘De straten in steden zijn allemaal verhard. Ontharding en vergroening zijn nodig om piekregens op te vangen, want we kunnen de riolen niet blijven vergroten. Onze steden zijn gebouwd op vruchtbare grond die water kan opslaan. We zouden er dus voor kunnen zorgen dat onze straten deels waterdoorlaatbaar worden, zodat we het water ter plekke in de bodem kunnen opslaan en via een cascade afvoeren voor later gebruik.’
Wie dan durft te opperen dat er opengemaakte straatzones tussen fietspad en autobaan moeten komen, krijgt de wind van voren: ‘Mensen gaan er vaak van uit dat de mobiliteit moet blijven wat ze is, ze blijven conservatief denken. Wij hebben berekend dat als iedereen in Brussel die het kan overschakelt op een systeem van gedeelde mobiliteit, je met alle bestaande parkeergebouwen genoeg plaats hebt om elektrische deelwagens te parkeren en op te laden. Dat betekent dat de publiek beschikbare leefruimte verdubbelt. Daar kun je ruimte maken voor groen, koeling en waterbuffering, en voor samenleven en bewegen. We zouden het vergeten, maar onze steden en dorpen zijn niet gebouwd voor auto’s.’
De eindigheid van de planeet speelt ook op het niveau van de straten: op de breedte van de bestaande straat moet je alles doen. ‘In Kortrijk hebben we met 800 burgers gewerkt aan “Kortrijk 2025. De stad die we kunnen willen”. De les was dat burgers graag op hun intelligentie worden aangesproken en willen meehelpen om belangrijke afwegingen te maken. Een voorbeeld: een historische steenweg kan niet vergroend worden of een veilig fietspad krijgen als er in twee richtingen wordt gereden én aan beide zijden geparkeerd. Wel, burgers overlegden en gaven de prioriteit aan veilig fietsen. Ze stelden voor om ofwel in één richting te rijden of in buurtparkings te parkeren. De inbreng van burgers laat politici toe om forse beslissingen te nemen – meer dan het advies van experts.’
‘De toekomst van onze steden en landschappen ligt niet meer in unieke grootschalige projecten zoals stadions of winkelcentra’, vervolgt Declerck. ‘Het zal via de transformatie van de alledaagse leefruimte zijn dat we onze omgeving robuust maken: de straat, de beekvallei, het woonblok of de private tuinen waar veel meer water vanaf het dak in terecht zou kunnen komen. Mensen kunnen zich goed voorstellen welke kwaliteitswinst zulke ingrepen voor hun straat, tuin of dorpskern zullen geven. Hetzelfde geldt voor bedrijven die energie produceren of circulair worden. De grote doelen zullen we niet bereiken met één beslissing of project, maar door op veel plaatsen tegelijk, in de haarvaten van onze leef- en werkomgeving, een omslag te realiseren. Kunstenaar Thomas Lommée verwoordt het prachtig: ” The next big thing will be a lot of small things.“‘
Vermenigvuldigingsdans
Declerck beseft goed dat er nooit 100 procent consensus zal komen over zijn aanpak. ‘Het heeft geen zin om mensen een toekomst aan te praten waarin “minder” centraal staat: minder vliegen, minder auto, minder vlees… Niemand komt vanzelf in beweging om minder te hebben. Maar wij willen vooruitgang. We kunnen onderbouwen dat de grote werven economische meerwaarde, ecologische winst, een betere leefomgeving én een sprong qua levenskwaliteit zullen bieden. Er zijn overal burgers, ondernemers en beleidsmakers die al in die richting denken. De verbeeldings- en innovatiekracht hebben we dus al. Nu moeten we een manier vinden om de dynamiek van de experimenten naar een hoger niveau te tillen en te versnellen. We noemen dat al lachend de vermenigvuldigingsdans.’
Declerck houdt ook niet van het contrast tussen mitigatie en adaptatie, tussen het veranderen van gedrag en het counteren van de impact: ‘Als iedereen in zijn kleine tuin wat onthardt door grint of asfalt weg te halen is dat mitigatie, maar als je dat op het niveau van straten of zelfs nog hoger doet is het adaptatie. Het is fout om de twee begrippen altijd uit elkaar te halen, het is een kwestie van schaal. Beleidslui hameren graag op een gedragsverandering van burgers, bijvoorbeeld op het vlak van mobiliteit. Maar je moet mij eens uitleggen hoe mensen in ons verstedelijkte landschap op een andere mobiliteit moeten overschakelen. Dat gaat niet als we de ruimte in onze steden en landschappen niet durven te herverdelen.’
Dan zeggen velen: dat gaat inderdaad niet. ‘Maar het gaat wél!’ meent Declerck. ‘Zeventig jaar geleden hadden we steden met buurtspoorwegen die boerderijen aan de trein koppelden, en mensen van het platteland aan de fabrieken. Dat was een goed systeem met veel veerkracht qua voedselvoorziening. Vandaag zitten we met oogkleppen op te kijken naar het onderscheid tussen de compacte stad en de open ruimte. We moeten de synergie tussen de stad en het platteland uitbouwen, op het vlak van voedsel, van water en energie, maar ook qua recreatie en biodiversiteit.’
Wij zien de toekomst altijd als een onneembare berg, maar je moet etappes uittekenen.
‘Het is te makkelijk om luid te claimen dat je gelijk hebt, waarna de politiek het maar moet oplossen. Dat is onverantwoordelijk gedrag – ook van de media, die dit polariserende proces aanzwengelen. Als je met zulke thema’s bezig bent, zullen de waterbouwkundig ingenieurs, de landbouwers, de ontwerpers en de lokale besturen allemaal tegelijk over de brug moeten. Dat proces organiseren is volgens mij de échte doorbraak. Je kunt dat optimistisch noemen, maar het is ook realistisch, op voorwaarde dat we er de juiste, ambitieuze samenwerkruimte voor opzetten. En dat doen we nog niet. We experimenteren hoe we de ontharding kunnen realiseren, terwijl de legale verharding snoeihard voortgaat. De experimentele proeftuinen mogen niet de uitzondering blijven – dat zou greenwashing zijn. We moeten er lessen uit trekken en er de dominante structuur van maken.’
Ook voor de financiering lijken er obstakels te zijn. Declerck: ‘Het zal ongeveer 200 miljard euro kosten om in Vlaanderen een energietransitie van de gebouwen te realiseren. Dat lijkt onbetaalbaar, maar het is mogelijk als je het verstandig spreidt in de tijd. “Energiewijken” zijn een ideale relancemaatregel. Ze zullen innovaties versnellen en jobs opleveren, maar tegelijk een grotere geopolitieke onafhankelijkheid garanderen en de CO2-uitstoot verminderen. Wij zien de toekomst altijd als een onneembare berg, maar je moet etappes uittekenen, zodat iedereen hard in dezelfde richting kan beginnen te fietsen. En al doende leer je.’
‘Als je rationeel naar de feiten kijkt, is het niet makkelijk om optimistisch te zijn. Maar als je kijkt naar de wil die er bestaat bij ministers, ambtenaren, investeerders, burgergroeperingen en burgers, ben ik wel optimistisch. Als we het nu goed aanpakken, zullen we verder komen dan de uitzondering die de regel bevestigt. De aanleg van 4000 hectare bos wordt in zo’n traject een etappe in plaats van een druppel op een hete plaat. Het laat ons toe om te testen, en dan in te zetten op de volgende duizenden hectaren. Hetzelfde geldt voor maakbedrijven en circulaire havenprojecten. Overal verspreid zijn mensen en bedrijven aan het innoveren en experimenteren. Laten we hun inzichten en noden bundelen, zodat ze niet gewoon leuke aaibare nicheprojecten blijven maar deel worden van een strategisch investeringsprogramma. Dan krijg je een vermenigvuldigingseffect en versnelt de groei een toekomstbestendige economie. We staan op een kantelpunt.’
Joachim Declerck
– 1979: geboren in Kortrijk
– Studie: burgerlijk ingenieur-architect (UGent/Berlage Instituut Rotterdam)
– 2010: richt met Roeland Dudal het innovatieplatform Architecture Workroom Brussels op
– 2014: wordt hoogleraar Ontwerp en Transitie (UGent)
– 2018: zet het eerste toekomstfestival over de open ruimte op, onder de noemer You Are Here
– Curator van tentoonstellingen in binnen- en buitenland, en uitgever van publicaties over de toekomst van stad en landschap
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier