Hoe kunnen we sexting op een veilige manier laten verlopen?

© iStock
Mensenkennis.be
Mensenkennis.be Wetenschapsblog over psychologie, op initiatief van de Gentse Alumni Psychologie.

Als we in de huidige digitale wereld jongeren het recht op seksuele zelfexpressie niet willen ontzeggen, dan moet er worden ingezet op het creëren van een veiliger online klimaat.

Dit artikel is een product van de wetenschapsblog Mensenkennis.be, een initiatief van de Gentse Alumni Psychologie

Moeten we het echt nog eens over sexting hebben? Sexting, datgene wat volwassenen meer doen dan jongeren, maar waar haast enkel over gesproken wordt wanneer deze laatste het doen. Zijn de contouren van het debat, dat vorige week naar aanleiding van de column van Mia Doornaert in De Standaard nog eens opflakkerde, nog niet voldoende uitgetekend? Het team contra haalt argumenten aan van gebrek aan privacy en foto’s die vaker wel dan niet publiek lijken te worden gemaakt. Het team pro wijst erop dat jongeren vooral positieve redenen hebben om aan sexting te doen, en dat er ook manieren zijn om dit op een veilige manier te doen. Beide kampen hebben een punt, al kunnen ze elkaar maar moeilijk vinden.

Fietsenstalling met een potentieel publiek karakter

Digitale communicatiekanalen zijn vandaag niet meer weg te denken, en zeker voor jongeren bieden ze vele mogelijkheden op het vlak van persoonlijke ontwikkeling. De betekenis die de digitale ruimte (‘het internet’) inneemt voor jongeren werd al eens vergeleken met de fietsenstalling van weleer: het is een ruimte waar jongeren met elkaar kunnen communiceren – en experimenteren – buiten het alziende oog van volwassenen. Ook seksueel gedrag maakt daar deel van uit. Maar, de digitale ruimte is geen fietsenstalling, en de afgrenzing tussen privé en publiek is in de online wereld veel minder duidelijk dan in de offline wereld. Wat gebeurt er in vertrouwen en wat zal er uiteindelijk de buitenwereld bereiken? Anders dan bij offline seksuele interactie, heeft digitale seksuele communicatie steeds een potentieel publiek karakter.

De vraag is of dit potentieel publieke karakter moet impliceren dat jongeren best niet aan sexting doen. Het antwoord op die vraag is afhankelijk van de mate waarin het recht op seksuele zelfbeschikking en seksuele zelfexpressie voor jongeren voorop worden gesteld (rechten die notabene deel uitmaken van de Europese Conventie van de Mensenrechten). Een positief perspectief op jongeren en seksualiteit impliceert dat jongeren net ondersteund moeten worden in het uitoefenen van hun seksuele autonomie en zelfexpressie (o.a. door degelijke relationele en seksuele vorming) eerder dan dat er moet worden ingezet op onthouding. Met betrekking tot offline seksualiteit zien we dat de positieve insteek betere uitkomsten biedt op het vlak van seksuele gezondheid van jongeren.

De vraag die op tafel ligt, is dus in essentie de volgende: gezien het potentieel publieke karakter van digitale seksuele communicatie, moeten jongeren principieel beschermd of ondersteund worden in hun recht om zich via digitale kanalen seksueel uit te drukken? Degenen die hier ‘neen’ op zeggen, pleiten voor onthouding en ontrading. In het uiterste geval, kan dit ertoe leiden dat jongeren die aan sexting doen vervolgd worden voor het plegen van een inbreuk tegen de wetten op kinderporno, zoals reeds gebeurt op bepaalde plekken in de wereld. Degenen die hier ‘ja’ op zeggen, moeten voluit gaan voor het creëren van de randvoorwaarden waarin seksuele digitale communicatie op een veilige manier kan verlopen. Op basis van de onderzoeksliteratuur som ik er drie op.

De bescherming van seksuele zelfexpressie via digitale kanalen: enkele randvoorwaarden

1. Juist benoemen van digitaal seksueel geweld

In de literatuur wordt reeds jaren opgeroepen om het begrip ‘sexting’ duidelijk te differentiëren van gevallen waarbij seksueel getint fotomateriaal zonder toestemming wordt verspreid. Net zoals dat ook gebeurt voor offline seksueel gedrag, is het cruciaal dat online seksueel gedrag met en zonder toestemming duidelijk van elkaar onderscheiden worden. In het ene geval gaat het om seksuele zelfexpressie, in het andere geval gaat het om een inbreuk op de strafwet. Ook voor het aanpakken van offline seksueel geweld, speelt een accuraat taalgebruik een belangrijke rol. Verkrachting is geen ‘seks’ en ook geen ‘slechte seks’. Evenzeer is iemands foto verspreiden geen sexting. Een meer accurate term zou bijvoorbeeld zijn ‘online seksueel grensoverschrijdend gedrag’ of ‘digitaal/online seksueel geweld’. Zo ook wordt de courant gebruikte term ‘slachtoffers van sexting’ best vervangen door ‘slachtoffers van digitaal seksueel geweld’.

2. Van ontrading naar ‘internetburgerschap’

Inzetten op internetburgerschap impliceert responsabilisering, in de eerste plaats van daders van digitaal seksueel geweld. Het internet is een te makkelijk platform voor antisociaal gedrag, in de hand gewerkt door een gevoel van wetteloosheid en straffeloosheid. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat jongeren het waarschijnlijker vinden dat slachtoffers van cyberpesten daar de mentale gevolgen van zullen dragen dan dat jongeren het waarschijnlijk vinden dat daders van cyberpesten daarvoor gestraft zullen worden. Daarnaast bestaat er een morele loskoppeling tussen de online en offline wereld, waarbij men onvoldoende een link legt tussen het eigen online gedrag en de gevolgen daarvan in de ‘echte’ wereld. Een veiligere online wereld impliceert sensibilisering die gericht is op deze morele loskoppeling tussen de online en offline persoon, maar ook dat online antisociaal gedrag duidelijk en direct wordt aangepakt offline. Online seksueel geweld mag niet geminimaliseerd worden als onschuldig experimenteergedrag en er moeten consequenties zijn voor wie zich er schuldig aan maakt.

3. Privacy anno 2018: it’s not because it’s public that it’s any of your business

Niemand kan vandaag nog 100% zeker zijn dat er nooit privé-informatie publiek zal gemaakt worden. Er zijn veel zaken die we beschouwen als privé en die mogelijk ooit online te grabbel worden gegooid, bijvoorbeeld financiële en medische gegevens. De vraag is dan wat we doen met ‘ongewenst publiek gemaakte privé-informatie’. Vanuit ethisch oogpunt betekent het respecteren van iemands privacy op dat moment dat er besloten wordt om niets met die informatie te doen. Het is dus niet omdat iets publiek is, dat het ook ok is om dit te gebruiken. Jongeren worden soms bang gemaakt dat sexting bijvoorbeeld hun latere kansen op de arbeidsmarkt zullen verkleinen omdat een potentiële werkgever op hun foto zou kunnen stuiten. De boodschap zou echter evengoed kunnen zijn dat het voor werkgevers ethisch onaanvaardbaar is om dergelijk materiaal op te zoeken of te gebruiken. Er dringt zich dus een mentaliteitswijziging op, en het gevoel “we’re all in this together” kan daarvoor als hefboom dienen.

Conclusie Bij online seksuele communicatie krijgen de begrippen privacy en vertrouwen een andere invulling dan wanneer het gaat om een ontmoeting in pakweg de fietsenstalling. 100% privacy en zekerheid kunnen in digitale communicatie nooit gegarandeerd worden. Vasthouden aan het principe dat jongeren ook in die omstandigheden het recht op seksuele zelfexpressie niet kan ontzegd worden, impliceert dat er moet worden ingezet op het creëren van een veiliger online klimaat.

Dr. Katrien Symons is senior onderzoeker aan de Universiteit Gent (MICT) en tevens werkzaam bij het Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen (Odisee)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content