Christoffel Waelkens
‘Het is essentieel dat de kennis van en het vertrouwen in de wetenschap groeit. Anders lopen we ons vast’
Hoe krikken we de wetenschapscultuur daadwerkelijk op? Over die vraag buigt Christoffel Waelkens zich voor de Universiteit van Vlaanderen. Zijn college over de getijden over waarom er eb en vloed is, kan u hier bekijken.
In het kader van de ‘Universiteit van Vlaanderen’ werd me gevraagd een filmpje te maken over de getijden, en daarbij aansluitend, een opiniestuk. Hoe kan je nu een opinie-artikel schrijven over iets dat rigoureus begrepen is, eigenlijk als sinds de ‘Principia Mathematica’ van Newton in 1687? Het kan alleen maar gaan over het feit dat het blijkbaar nodig bleek er een filmpje over te maken, omdat na meer dan 300 jaar een simpel gevolg van de basiswetten van de natuurkunde nog altijd mysterieus lijkt, en, erger nog, in handboeken voor onze jeugd op een onbegrijpelijke manier, en soms totaal verkeerd, wordt uitgelegd.
Dat is zorgwekkend. Niet omdat het begrijpen van de getijden onze eerste zorg moet zijn, maar wel omdat het nu stilaan tijd wordt om te beseffen dat we ons niet kunnen blijven veroorloven om niet te begrijpen hoe de natuur werkt. We weten niet alles, en naarmate we meer weten beseffen we steeds beter dat we steeds meer niet weten, maar die paradox van de ‘groeiende onwetendheid’ (een mooi concept van Mark Eyskens) betekent helemaal niet dat we hetgeen we wel weten, niet weten.
Het is essentieel dat de kennis van en het vertrouwen in de wetenschap groeit. Anders lopen we ons vast.
Het wordt nog zorgwekkender wanneer we vanuit het besef dat we niet alles weten, besluiten dat er geen waarheid is. In onze maatschappij winnen de sofisten – die om het even wat goed kunnen uitleggen – het opnieuw van de socratici, die met rationele argumenten zoeken naar wat juist is en wat verkeerd. Het is evident dat meer broeikasgassen in de atmosfeer meer opwarming van de aarde betekent, maar omdat we niet alle terugkoppelingsmechanismen begrijpen, en er andere processen meespelen, menen we te mogen doen alsof er niets aan de hand is. Doen alsof je iets niet weet, heeft het statuut van een universeel mensenrecht gekregen.
Ik had de grote eer te mogen meewerken aan het verwerken van de vele vragen gesteld door burgers in het kader van de Vlaamse Wetenschapsagenda. De initiële ontgoocheling was van vast te stellen dat zowat 20% van de gestelde vragen nu al een eenduidig antwoord kunnen krijgen, soms zelfs op het niveau van de eindtermen van het basisonderwijs. De uiteindelijke troost kwam toch wel van het eindproduct, toen we alle 10600 gestelde vragen konden samenbrengen tot uiteindelijk 82 zogenaamde ‘clustervragen’.
De term ‘clustervraag’ is adequaat. Lees het verslag van de oefening, en stel vast dat bij de ‘aanpak’ van de problematieken bij de overgrote meerderheid gesteld wordt dat een goed antwoord enkel kan komen door de verschillende invalshoeken te verenigen. Het gaat van ‘wetenschappers van verschillende disciplines moeten elkaar vinden’ tot moeilijke woorden als ‘multi-‘, inter-‘, ‘pluri-‘, of ’trans-‘ disciplinariteit, met vele nuances, maar in de grond telkens hetzelfde. Nochtans waren de individuele vragen niet zo: voor de enen zijn de plastics in de oceaan het probleem, voor anderen hun individuele mobiliteit, het groen in hun stad, de kwaliteit van hun voeding, en ga zo maar door. Het heeft geen zin op de boodschapper te schieten, want zij die de oplossingen moeten aandienen, de wetenschappers, zijn in hetzelfde bedje ziek.
We worden structureel niet speciaal aangemoedigd om met elkaar te praten, maar eerder om onszelf te profileren.
We worden structureel niet speciaal aangemoedigd om met elkaar te praten, maar eerder om onszelf te profileren. Toen ik aan mijn universiteit begon, behoorde ik tot een afdeling van een departement in een faculteit van de universiteit. Boven (?) die universiteit is er een associatie gekomen, tussen universiteit en faculteit een ‘groep’ (met een heuse vice-rector), in mijn afdeling moest ik dan de verschillende onderzoeksgroepen definiëren, en nu wordt iedereen aangespoord om binnen elke structuur een eigen groep te creëren om zo zijn of haar meerwaarde te bewijzen. Ik troost me als fysicus met de gedachte dat het ooit eens op subatomair niveau zal stoppen, maar hoop als mens dat de tegenbeweging voordien op gang zal gekomen zijn. Een beperkte hoop, evenwel, want het waanbeeld van het individuele succes als sleutel voor het welzijn van de instelling blijft domineren. Met elkaar praten, en samen de juiste vragen stellen en oplossingen zoeken, wordt structureel minimaal aangemoedigd.
Ook in onze wetenschapscommunicatie lijden we aan hetzelfde euvel. Enige drang naar zelfprofilering, bij de onderzoekers of hun instelling, is zelden veraf. We pleiten graag voor zuiver onderzoek, gedreven vanuit de nieuwsgierigheid van de onderzoeker. Maar zijn we in onze communicatie echt gedreven door de wil om de wetenschapscultuur van het publiek op te tillen? Of willen we veeleer aantonen hoe goed we bezig zijn? Onze maatschappij wacht vele uitdagingen, en wetenschap is een element van oplossingen. Het is dan essentieel dat de kennis van en het vertrouwen in die wetenschap groeit. Anders lopen we ons vast. Het klimaatdebat is daar een mooi voorbeeld van. Dat verschillende partijen hun accenten leggen, is verrijkend voor het debat. Maar het is geen louter of-of, maar een duidelijk en-en-verhaal.
Dat betekent dat elkeen de eigen standpunten goed moet uitleggen, en goed moet luisteren naar hetgeen de anderen zeggen, om samen de beste oplossingen te vinden.
Professor Christoffel Waelkens is als sterrenkundige verbonden aan de KU Leuven.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier