Futurologie: zal de mens ooit zichzelf en zijn leefwereld kunnen nabootsen?
Het kunstenaarscollectief SEADS – met een bioloog en een computerwetenschapper aan boord – onderzoekt de moeilijke relatie tussen de mens, zijn technologie en de rest van de natuur. ‘Het mag nooit de bedoeling zijn de aarde definitief achter te moeten laten.’
In de film Blade Runner van regisseur Ridley Scott speelt acteur Harrison Ford een politieagent die ‘replica’s’ moet liquideren: robots die zo sterk op mensen lijken dat je ze alleen kunt onderscheiden door ze te onderwerpen aan een emotiedetector. Aangezien de robots officieel geen gevoelens hebben, kan het geringste spoortje emotie iemand vrijpleiten van de verdenking een robot te zijn. Betrapte robots worden genadeloos afgemaakt – met machines moet je geen mededogen hebben.
Voor de zekerheid zijn de robotmachines wel zo geprogrammeerd dat ze zichzelf na vier jaar uitschakelen, voor ze eventueel gevoelens zouden ontwikkelen. Toch vechten ook zij voor hun overleving – zo menselijk zijn ze geworden. Het zijn geen terminators waarvan je het staal en de bedrading ziet als er een stuk vanaf geschoten wordt. Het zijn genetisch geconstrueerde machines van vlees en bloed. Ook slangen en struisvogels worden nagemaakt in de vreselijke wereld die de film schetst.
De film werd gelanceerd in 1982. Intrigerend is dat hij zich afspeelt in 2019. We zouden dus al in zijn realiteit moeten leven als die meer was dan fantasierijke sciencefiction. Gelukkig zijn we nog lang niet zover. Als je wat grasduint in de wetenschappelijke literatuur over de ontwikkeling van robots, kom je vooral klunzige creaturen tegen die haperende bewegingen maken. Mensen nabootsen lijkt veel ingewikkelder dan zelfs de stoutmoedigste ingenieurs voor mogelijk hadden gehouden.
We zijn op een heel andere manier slaaf van machines geworden dan sciencefictionschrijvers ooit hebben voorzien.
Zelfs de ontwikkeling van prothesen om mensen met een verlamming een min of meer normaal leven te geven, verloopt tergend traag. Een robotarm of -been aan een zenuwstelsel linken is al een huzarenstuk, laat staan dat je de ‘replica’ zo kunt verbinden met de hersenen dat hij doet wat hij ‘in het echt’ zou doen. Er is nog werk aan de winkel om van prothesen een levensecht succes te maken. We staan bijgevolg nog mijlenver van robots die je niet van mensen kunt onderscheiden. We kunnen onszelf niet eens klonen. In feite is dat goed nieuws, behalve misschien voor de cyberpunks onder ons.
Chaotisch weefsel
Een andere nabootsing van menselijk kunnen kreeg de naam ‘artificiële intelligentie’ (AI). Het is in essentie software die geïnspireerd is door de manier waarop onze hersenen werken. Computerprogramma’s voor gezichtsherkenning steunen erop, net als de algoritmen die sociale media gebruiken om hun gebruikers te bedienen. Maar het feit dat toplui van bedrijven als Google en Facebook toegeven dat ze niet weten hoe hun eigen algoritmen opereren, stemt tot nadenken. Evenmin als je echt kunt doordringen tot iemands gedachten, kun je voorspellen wat een algoritme zal doen.
AI werkt trouwens helemaal niet volgens de principes van onze hersenen. Ons brein is een chaotisch weefsel dat constant elektrische en chemische prikkels van en naar cellen stuurt om orde in de chaos te brengen en hun drager naar behoren te laten functioneren. Zenuwverbindingen zijn complexe biologische relaisstationnetjes, maar in AI worden ze voorgesteld als symbooltjes in een wiskundige matrix – van ‘biologische hardware’ is dus geen sprake.
In de meeste toepassingen is AI een krachtige statistische analysemachine die in korte tijd een gigantische gegevensbank kan scannen, maar het is geen flexibel orgaan dat in staat is nieuwe informatie op een nuttige manier te interpreteren. Het is niet omdat je topdenksporters in hun discipline verslaat dat je een leefbaar bestaan uit je cijfermatrixen kunt puren. AI is een hulpmiddel voor mensen, geen surrogaat voor leven. Filosofen breken zich wel al het hoofd over de vraag hoe ze systemen op basis van AI zover zullen krijgen dat ze met elkaar gaan overleggen voor ze elkaar eventueel naar het leven staan. De angst voor een AI-oorlog zonder menselijke diplomatie zit er nu al diep in.
In Blade Runner rijden de mensen rond in slimme auto’s die kunnen vliegen. Sciencefictionvertellers zijn gefascineerd door voertuigen die verticaal kunnen opstijgen en door een stad vliegen, maar vandaag worstelen we er nog altijd mee om auto’s op basis van fossiele brandstoffen snel te vervangen door milieuvriendelijker elektrische voertuigen. Zelfs zelfrijdende auto’s zitten nog in een experimentele fase.
Blade Runner is als tijdsdocument vooral interessant om wat de film níét laat zien. Politieman Harrison Ford moet een telefooncel zoeken als hij naar zijn chef wil bellen om te melden dat hij een replica op het spoor is. Hij moet er zelfs muntstukken in gooien. Smartphones hebben de scenaristen van de film niet zien aankomen, tablets en laptops evenmin. Nochtans zijn die ondertussen zo mainstream geworden dat ze, naar goede menselijke gewoonte, een gigantische afvalberg veroorzaken. Er is zelfs al een nieuw commercieel mijnbouwconcept op geënt: urban mining (stadsmijnbouw). Materialenbedrijven als het Belgische Umicore halen op zo’n grote schaal oude gsm’s en laptops op dat ze er op rendabele wijze goud en andere elementen uit kunnen winnen.
Evolutionaire flits
Als er lang nadat de mens zal zijn verdwenen aliens op de aarde zouden landen om geologische observaties te doen, zullen ze er niets van snappen. Ze zouden vaststellen dat in ons tijdskader zo goed als alles veranderde, zonder direct zicht te krijgen op hoe of waarom dat gebeurde. Ze zouden zien dat de chemische samenstelling van atmosfeer, lucht, bodem en water opmerkelijk is gewijzigd. In de plaats van fossiele brandstoffen zouden ze in de grond relicten vinden van producten als staal, plastic en asfalt, die de natuur zonder de mens nooit gefabriceerd kreeg. Het is niet verwonderlijk dat geologen vandaag debatteren over de kwestie of we niet dringend een nieuw geologisch tijdperk moeten introduceren: het antropoceen. De mens heeft de laatste eeuwen alles op de aarde naar zijn hand gezet.
Smartphones en andere digitale consumententechnologieën evolueren zo razendsnel dat veel mensen menen dat ze er om de paar jaar een nieuwe versie van nodig hebben. In een evolutionaire flits zijn we zo afhankelijk geworden van zulke toestelletjes dat we fysiek ongemakkelijk worden als er geen wifi is of als het internet uitvalt, en dat we kwaad worden als een algoritme ons van Twitter gooit zonder dat we weten waarom. We zijn op een heel andere manier slaaf van machines geworden dan zelfs de meest bedaarde sciencefictionschrijver ooit heeft voorzien.
Enter Angelo Vermeulen: een bioloog die een proefschrift maakte over de monddelen van niet-stekende dansmugjes, maar zijn blikveld verruimde en nu kijkt naar de ingewikkelde relatie tussen de mens en zijn technologie. In 2009 was hij medeoprichter van SEADS, wat staat voor ‘Space Ecologies Art and Design’. Het is een globaal kunstenaarscollectief, waar onder meer ook Pieter Steyaert deel van uitmaakt: een gamer-computerwetenschapper die een doctoraat in de astrofysica voorbereidt. Ook Vermeulen richt zijn blik al een tijdje naar boven. In 2013 was hij in Hawaï ‘bemanningscommandant’ van een gesimuleerde, vier maanden durende missie naar Mars van de Amerikaanse ruimtevaartorganisatie NASA. Nu doet hij onderzoek naar levensmogelijkheden in de ruimte.
Het collectief maakt wereldwijd Biomodds, indrukwekkende installaties waarmee het niet alleen de moeilijke relatie tussen de technologische mens en de rest van de natuur exploreert, maar waarmee het ook nagaat of mensen op basis van wat ze in hun omgeving vinden ecologische systeempjes kunnen creëren. De hele zomer prijkte er zo’n Biomodd in het schitterende Sint-Janshospitaal in Brugge: een museum vol historische kunst van onder meer Hans Memling, dat er geen graten in zag om onder het prachtige gebinte van zijn zolder een tijdelijke hedendaagse kunstinstallatie te laten bouwen.
Achilleshiel
Het geheel bestond uitsluitend uit gerecupereerd materiaal. De houten structuur werd gepuurd uit 400 meter aan balken die bij eerdere tentoonstellingen als wandpanelen waren ingezet. De basis waren onderdelen van afgeschreven computers, waarin nieuw leven was geblazen. Ze stonden in een soort symbiotische interactie met bacteriën, algen en robuuste kamerplanten. De hitte geproduceerd door de draaiende computers voedde kleine serres waarin de planten, die geen zonlicht zagen, onder kunstlicht konden gedijen. Water met algen verzorgde als levende vloeistof de koeling van de computers. Elektrische signalen van planten en bacteriën creëerden computerbeelden en -geluiden.
Ecosystemen simuleren is nog altijd te hooggegrepen voor de mens. Je kunt nieuwe natuur maken, maar je kunt geen natuur namaken.
De installatie zette de bezoekers aan om door te denken over over de evolutie van de relatie tussen natuur en technologie. Ze moest permanent op het elektriciteitsnetwerk aangesloten zijn om ze te laten draaien, want de planten konden ze niet voeden. Energie zal altijd en overal de achilleshiel in de menselijke samenleving blijven. De klimaatopwarming is in essentie het gevolg van de door de mens verstoorde energiebalans in het ecosysteem dat de aarde is. Er zijn ramingen dat de invoering op grote schaal van digitale munten zoals de bitcoin, die veel computerrekenkracht vereisen, op zichzelf al een opwarming van het aardklimaat met 1 graad Celsius kan veroorzaken.
Je kon in de installatie een soort ‘retour à la nature’ zien, door de eenvoud van zowel de natuurlijke als de technologische inbreng, maar voor Angelo Vermeulen is het toch ook ‘cyberpunk’: ‘Omdat we vooral met geïntegreerde digitale technologieën werken, spelen we eerder met de versmelting van biologie en technologie dan met een samengaan van de twee. Cyberpunkers geloven al lang in de mogelijkheid van een complete integratie van biologie en technologie, zoals ze in Blade Runner wordt getoond. Ze geloven ook dat biologie en technologie elkaar kunnen versterken. Ons project evolueert voortdurend. Het sterft niet uit. Maar het resultaat hangt af van onder meer het gegeven of de voornaamste inbreng wordt geleverd door plantenadepten of door hackers. Er is geen plan, geen doel. Het gaat in eerste instantie om de bevraging van onze verbeelding over de relatie tussen natuur en technologie.’
Er was in Brugge een ecologische game aan de installatie gekoppeld, waarmee de mens ‘spelbreker’ in de nagemaakte natuur kon zijn. Ook dat stemt tot nadenken. Enerzijds is de natuur enorm krachtig in het wegwerken van menselijke invloeden. Van grootschalige middeleeuwse beschavingen in het Amazonewoud blijven amper sporen over. Koloniale villa’s in Afrika en vtijdens burgeroorlogen verlaten spookdorpen werden in enkele jaren tijd volledig overwoekerd door de natuur, die geen kans laat liggen om ruimte op de mens te heroveren.
Anderzijds is de mens druk bezig om van een natuurgebonden activiteit als landbouw een technologisch hoogstandje te maken. Er worden nog geen koeien nagemaakt, maar hun vleesproductie wordt kunstmatig opgedreven of ze worden herleid tot melkmachines: dieren die geen ander leven meer hebben dan melk voor mensen produceren. Melkmachines die dan gemolken worden door melkrobots. Kunstvlees en -vis maken zal wel lukken. Dan zullen we geen echte dieren meer nodig hebben voor onze voedselvoorziening. Maar in afwachting daarvan zal de landbouw een ecologisch ontwrichtend gebeuren blijven – kijk maar naar de sluipende stikstofvervuiling die onze natuurgebieden teistert.
Kolonies op Mars
Ecosystemen simuleren is nog altijd te hooggegrepen voor de mens. Je kunt nieuwe natuur maken, maar je kunt geen natuur namaken. De plantjes in de Biomodd-installatie moesten water krijgen van mensen, want het systeem was niet zelfbedruipend. Het deed wat denken aan de biosfeerprojecten uit de jaren 1990: grotendeels mislukte experimenten rond de leefbaarheid van mensenkolonies op planeten als Mars. In die context zijn de Biomodd-constructies vooral ontnuchterend en relativerend.
Het biosfeerinitiatief sprak destijds tot de verbeelding. Met 250 miljoen dollar van een oliemagnaat – hoe cynisch kan de wereld die kreunt onder de door fossiele brandstoffen veroorzaakte klimaatopwarming zijn? – werd in een Amerikaanse woestijn een complex gebouwd, waarin twee mannen en twee vrouwen twee jaar lang volledig afgezonderd onder een koepel moesten zien te overleven, alsof ze op Mars zaten. Het was een wetenschappelijke gimmick die ongetwijfeld nuttige informatie opleverde, maar er moest wel zuurstof bijgepompt worden om het systeem leefbaar te houden. Overleven op Mars garanderen, kon het bijlange niet.
Toch richten Angelo Vermeulen en zijn collega’s de blik naar de ruimte. De Biomodd-installatie in Brugge had op enige afstand wat van een eenvoudig ruimtetuig dat ergens geland was en door aardse natuur werd ingepalmd. Ze experimenteren ook met kunst in de ruimte. Het SEADS-collectief werd gelinkt aan de Vlaamse wetenschapster Karine Van Doninck, die in het internationaal ruimtestation experimenten laat uitvoeren met raderdiertjes, kampioenen in het overleven in extreme omstandigheden.
Is het een opstap naar nieuwe biosfeerexperimenten om menselijke ontsnappingsroutes naar andere planeten te creëren? ‘Nee hoor’, stelt Vermeulen kordaat. ‘Wij onderschrijven het ontsnappingsverhaal niet. Wij willen geen vluchtroute voor het geval de aarde onleefbaar zou worden. We willen wel nadenken over onze postplanetaire toekomst. Je geeft de planeet niet op, maar je wilt je bereik uitbreiden naar andere planeten. Leven in een ruimteschip of op een andere planeet moeten opties zijn, naast leven op aarde. Maar het mag nooit de bedoeling zijn de aarde definitief achter te moeten laten.’
Vermeulen probeert ook zijn eigen grenzen te verleggen: hij is geselecteerd voor de tweede fase van de rekrutering van nieuwe Europese astronauten.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier