Een pandemie van bijziendheid: ‘Niets is zo goed als daglicht’
Onze ogen worden extra belast door lezen en schermgebruik. In welke mate zijn artsen in staat om de gevolgen daarvan op te vangen? ‘Het is van het grootste belang te vermijden dat bijziendheid uitmondt in andere oogproblemen.’
‘Ik was twaalf jaar toen ik mijn eerste bril voor bijziendheid nodig had’, vertelt de Antwerpse oogarts Frank Goes. ‘Mijn moeder nam me mee naar een oogarts, die haar adviseerde om me veel buiten te laten spelen. Zo kon ze vermijden dat het erger werd. Dat was zeventig jaar geleden, toen er nog geen wetenschappelijk bewijs voor het nut van die maatregel was. Maar de arts had het geleerd uit ervaring. Het is nog altijd een gulden regel in de strijd tegen myopie, zoals wij bijziendheid noemen.’
In zijn loopbaan van meer dan een halve eeuw zag Goes veel veranderen. Hij werkte mee aan nieuwe oogbehandelingstechnieken en wordt nog altijd gevraagd als spreker op wetenschappelijke congressen. Hij zag de moderne cataractchirurgie opkomen, waarmee troebel wordende ooglenzen behandeld worden met ultrasone golven en lasers, zodat mensen weer normaal kunnen zien. ‘Vroeger bleef je na zo’n ingreep half invalide’, stelt hij. ‘Vandaag neemt hij nog amper tien minuten in beslag.’
Hij zag behandelingen komen voor glaucoom, een slijtageverschijnsel waarbij de oogzenuw aangetast wordt door een te hoge druk in de oogbol. Er kwamen mogelijkheden om vormen van maculadegeneratie tegen te gaan, die een gevolg zijn van slijtage van het netvlies en steeds meer mensen treffen – 10 procent van de zestigplussers krijgt ermee te maken. ‘Vroeger was het ondenkbaar dat we iets zouden inspuiten in een oog’, herinnert Goes zich. ‘We waren ervan overtuigd dat een inspuiting gevaarlijk kon zijn voor een oog. Nu spuiten we bij sommige patiënten met maculadegeneratie twintig tot zelfs veertig keer iets in de ogen, gespreid over meerdere jaren.’
Oogtransplantaties
Goes zag een sterke toename van het aantal transplantaties van oogonderdelen, zoals lenzen en hoornvliezen: de doorzichtige buitenkant van het oog waardoor het licht naar binnen valt. Een heel oog vervangen blijft toekomstmuziek, hoewel eraan wordt gewerkt: ‘De zenuw die het oog met de hersenen verbindt bestaat uit 1,2 miljoen vezeltjes, wat het ingewikkeld maakt om een oog te transplanteren. Slijtage is moeilijk te behandelen, maar er wordt gezocht naar manieren om stervende oogzenuwen te regenereren door groeiprocessen te stimuleren of door een behandeling met stemcellen.
Ook het probleem van droge ogen door overmatig schermgebruik is spectaculair toegenomen. ‘Maar dat is niet dramatisch’, nuanceert Goes. ‘Het is vooral een gevolg van het feit dat je minder met je ogen knippert als je geconcentreerd zit te kijken. Normaal knipper je vijftien tot twintig keer per minuut met je ogen, maar als je naar een scherm kijkt, is dat beduidend minder. Daardoor worden de ogen droger, wat een pikkend gevoel kan geven. Het is vervelend, maar niet meer dan dat, en kan eenvoudig behandeld worden met oogdruppeltjes. Vroeger namen bijna uitsluitend oudere mensen oogdruppels om een vermindering van hun traansecretie op te vangen, maar nu gebruiken ook steeds meer jongeren ze.’
Bijziendheid zit eveneens in de lift, hoewel er, bizar genoeg, geen Belgische cijfers over bestaan. ‘Dat is inderdaad wat vreemd’, beaamt kinderoogarts Catherine Cassiman (UZ Leuven), lid van de Belgian Myopia Group die uniforme richtlijnen voor de aanpak van bijziendheid wil formuleren. ‘Je zou het kunnen nagaan door te kijken naar de evolutie van terugbetaalde brillenvoorschriften bij het Riziv, of naar gegevens van Kind en Gezin of de Centra voor Leerlingenbegeleiding. We hebben een project in de steigers om dat te doen. Maar we voelen aan onze praktijk dat bijziendheid bij kinderen nog altijd toeneemt. In Nederland en in Europa is de stijging goed gedocumenteerd. In Azië neemt ze onrustwekkende vormen aan.’
Natuurkundige Jos Rozema (UAntwerpen) bestudeert hoe scherp zicht ontstaat in onze ogen. Hij ziet dat het voorkomen van bijziendheid in westerse landen niet zo sterk meer toeneemt als in de jaren zeventig en tachtig. Een derde van de mensen bij ons zou nu bijziend zijn – in 5 procent van de gevallen gaat het om ernstige bijziendheid. In Azië is dat respectievelijk twee derde van de mensen met 10 procent ernstige gevallen. Analisten schatten dat tegen 2050 de helft van de wereldbevolking bijziend zal zijn. Bijziendheid is op weg om een pandemie te worden.
Monnikenwerk
‘Vroeger dacht men dat bijziendheid vooral genetisch gestuurd werd, maar nu gaat men ervan uit dat voor de gewone gevallen amper 20 procent door genen wordt veroorzaakt’, legt Rozema uit. ‘De rest is te wijten aan levensstijl en omgevingsomstandigheden. Meer dan tweehonderd genen zouden elk een kleine rol spelen in het sturen van bijziendheid, maar sommige versterken de problematiek en andere remediëren ze, waardoor de genetische effecten bij de meeste mensen uitgevlakt worden. Zelfs als je twee bijziende ouders hebt, is het niet zeker dat jij ook bijziend wordt.’
Ons schermgedrag heeft een groter effect op het risico op bijziendheid dan de schermen zelf.
De oude Grieken en Romeinen maakten al melding van bijziendheid. Bij de monniken in de middeleeuwen, die dikwijls in duistere kamertjes bij kaarslicht werkten, moet het waarschijnlijk frequent zijn voorgekomen – kaarslicht geeft vooral rood licht en dat is extra bezwarend voor de ontwikkeling van bijziendheid. In het midden van de 19e eeuw, toen de schoolplicht werd ingevoerd, begon bijziendheid te boomen. Een Duitse arts die in gymnasia tienduizenden kinderen onderzocht, schreef in 1867 een groot werk, waarin hij aanbevelingen gaf die nog altijd nuttig zijn. ‘Hij stelde vast dat kinderen in klassen met grote ramen gemiddeld minder bijziend waren dan kinderen in klassen met kleine ramen’, zegt Rozema. ‘Hij deed toen al de aanbeveling om klassen zo te structureren dat het licht langs links in de klas zou vallen, zodat de meeste kinderen er bij het schrijven geen schaduw van zouden ondervinden. Later kwamen de tl-lampen waarmee men dacht ramen te kunnen vervangen, maar ze geven een heel ander lichtspectrum dan daglicht. Vandaag weten we dat je niet kunt winnen van daglicht als je de effecten op de ogen zo beperkt mogelijk wilt houden.’
(Lees verder hieronder.)
In landen als China heeft 95 procent van de universiteitsstudenten nu last van bijziendheid. ‘Daarom is er extra aandacht voor een goede verlichting van de leeromgeving’, stelt Rozema. ‘Men heeft er geëxperimenteerd met klassen met een glazen plafond om de instroom van daglicht te maximaliseren, en met scholen waar men probeert elke dag minstens twee uur buiten les te geven. Als je de resultaten daarvan vergelijkt met die van controlegroepen in gewone klassen, zie je dat het werkt. Het zijn geen wondermiddelen, maar ze kunnen de ontwikkeling van bijziendheid vertragen.’
Brillenglazen
Het is van het grootste belang een onderscheid te maken in gradaties van bijziendheid. ‘Er heerst veel verwarring over’, zegt oogarts Tassignon, tot voor kort hoofd van het Departement Oftalmologie van het UZA. ‘De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft recent bepaald dat je van bijziendheid kunt spreken vanaf een dioptrie van -0,5 – dioptrie is een maat voor de kracht van een lens, die vertaald wordt in de sterkte van brillenglazen. Algemeen wordt aangenomen dat je vanaf een dioptrie van -5 met ernstige bijziendheid te kampen krijgt, waar extra medische aandacht voor moet zijn. Volgens de WHO moet iemand wiens bijziendheid in een half jaar tijd met een halve dioptrie toeneemt, opgevolgd worden. Hetzelfde geldt voor kinderen die elk jaar een nieuwe bril nodig hebben. In beide gevallen spreekt men van een progressieve vorm van bijziendheid, die kan uitmonden in zware oogproblemen.’
De meeste kinderen worden licht verziend geboren. De evolutie van bijziendheid is een gevolg van het feit dat het oog, als het voortdurend moet focussen op korte afstand, wat langer wordt. Daardoor valt de scherpte van het beeld in het oog iets voor het netvlies in plaats van erop, waardoor je een bril nodig hebt om de focus te corrigeren. Hoe langer een oog wordt, hoe groter de problemen. Een verlenging van de ooglengte met 1 tot 1,5 millimeter geeft vervelende focusproblemen, maar met een bril zijn die op te lossen. Als een oog nog langer wordt, kan bijvoorbeeld het netvlies, dat als behangpapier aan de binnenkant van het oog hangt, loskomen. Dat is een problematiek van een heel andere orde.
‘Ik kan niet genoeg benadrukken dat ouders van kinderen met bijziendheid een oogarts moeten raadplegen’, zegt Tassignon. ‘Ogen verdragen de meeste vormen van bijziendheid vrij goed, maar we moeten absoluut vermijden dat er problemen komen zoals afwijkingen van het netvlies. Als iemand bij het langdurig kijken naar een scherm voortdurend last heeft van zijn of haar ogen, moet je dat laten controleren. Je moet kunnen nagaan of je oog wel goed gevormd is en of er een goede samenwerking tussen je twee ogen is. Je moet kunnen verifiëren of je hoornvlies geen abnormale kromming heeft en of je oog niet wat te lang is. Bij sommige kinderen is het ene oog bijziend en het andere niet. Je moet vooral kunnen nagaan of er een progressie in de bijziendheid in het spel is. De diagnosetechnieken om kleine anatomische afwijkingen in de ogen te vinden, worden steeds beter.’
20-20-20-2
Voor de aanpak van de meeste milde vormen van bijziendheid, met een dioptrie van maximaal -2,5, volstaat een gulden regel die leest als ‘20-20-20-2’. Na elke 20 minuten boek of scherm moet je 20 seconden wegkijken over een afstand van minstens 20 voet (het equivalent van 6 meter). De 2 heeft betrekking op het feit dat een kind elke dag minstens 2 uur buiten moet spelen om maximaal te genieten van het gunstige effect van daglicht. Helaas halen de meeste kinderen dat niet meer. Het is nochtans de belangrijkste preventieve factor om de ontwikkeling van bijziendheid te vermijden of op zijn minst te vertragen.
‘Vroeger legde men gemakkelijk een link tussen lezen en schermen enerzijds en bijziendheid anderzijds, maar nu herleiden we het steeds meer tot een link tussen licht en bijziendheid’, zegt fysicus Jos Rozema. ‘Als je veel leest bij daglicht zul je minder problemen hebben dan wanneer je vooral leest bij kunstlicht. Hetzelfde geldt voor schermen. Het licht dat van de schermen komt heeft geen merkbaar negatief effect op de ogen, wel op je dag-nachtritme, waardoor schermgebruik ’s avonds je nachtrust kan hinderen. Je schermgedrag heeft dus een groter effect op de risico’s op bijziendheid dan de schermen zelf. Wat het evidenter maakt om door een aanpassing van je gedrag een eventuele problematiek van bijziendheid te beperken.’
Omdat veel gevallen van bijziendheid in de school beginnen, spreken wetenschappers soms over ‘schoolbijziendheid’. Er zijn studies die aantonen dat hoe langer iemand studeert, hoe meer kans hij of zij heeft om bijziend te worden. Schoolbijziendheid staat in contrast met ‘schermbijziendheid’. Er is in de vakliteratuur sprake van ‘computer vision syndrome’, wat zich dikwijls vertaalt als de ‘droge ogen’ waar oogarts Frank Goes het over had. Marie-José Tassignon waarschuwt ervoor dat je dat bij kinderen niet systematisch met oogdruppeltjes moet behandelen: ‘Je wilt zeker tieners niet de boodschap geven dat ze dankzij druppeltjes urenlang op hun scherm kunnen blijven turen. Tussendoor regelmatig eens bewust met de ogen knipperen kan heilzaam genoeg zijn.’
(Lees verder hieronder.)
Ondanks het wetenschappelijk onderzoek weten artsen nog altijd niet goed waarom daglicht zo’n gunstig effect op de ogen heeft in vergelijking met andere lichtbronnen. ‘Er is zeker een effect op het vrijzetten van de prikkeloverdrager dopamine, die lichtreceptoren beïnvloedt en mee de lengte van de ogen bepaalt’, zegt kinderoogarts Catherine Cassiman. ‘Daglicht zorgt concreet voor een remming van meer lengtegroei van het oog. Maar het precieze mechanisme daarachter is nog niet ontrafeld. We weten wel dat het belangrijkste verschil tussen school- en schermbijziendheid de werkafstand tot het oog is: bij schermen is die doorgaans korter dan bij leer- en andere boeken, waardoor er een grotere impact op de ontwikkeling van bijziendheid kan zijn.’
Littekenvorming
Cassiman waarschuwt voor de gevaren van een progressieve stijging van de dioptrie: per extra eenheid dioptrie loop je 58 procent meer kans op maculadegeneratie en 29 procent meer op glaucoom. ‘De meeste gevallen van bijziendheid hoef je niet te behandelen, tenzij door een gedragsaanpassing’, benadrukt ook zij. ‘Panikeer dus niet als je kind tekenen van bijziendheid begint te vertonen. Maar bij een progressieve stijging van de dioptrie moet je ingrijpen om te vermijden dat er later ernstige problemen bijkomen.’
Oogdruppeltjes met een lage concentratie atropine (tussen 0,01 en 0,05 procent) kunnen de problematiek vertragen, maar ze werken niet bij iedereen. ‘Het is geen wondermiddel,’ zegt Cassiman, ‘maar elke extra dioptrie die je ermee kunt winnen verkleint de kans op andere aandoeningen.’
Bedrijven promoten het gebruik van brillenglazen waarmee je een invallend beeld over je oog kunt spreiden, zodat het oog minder de neiging heeft om extra te gaan groeien en er dus minder kans op bijziendheid zou zijn. ‘Optisch gezien is het een mooi verhaal, maar we moeten afwachten of die glazen echt een verschil maken’, stelt Cassiman. ‘Ze zijn nog maar sinds vorig jaar in België op de markt, en je hebt toch minstens vijf jaar nodig om te zien of ze een gunstig effect hebben. Maar ik zou ze zeker niet aanraden voor kinderen jonger dan acht jaar, wier hersenen nog in volle ontwikkeling zijn.’
Cassiman heeft ook reserves bij het gebruik van zogenaamde Ortho-K-lenzen: ‘Het zijn lenzen die je indoet voor je gaat slapen en die ’s nachts je hoornvlies platduwen, zodat je de volgende dag geen bril nodig hebt om je bijziendheid te corrigeren. Tegen de avond is je hoornvlies weer uitgerekt en ben je weer bijziend. Maar ik zou ze evenmin aanraden voor kinderen. Het risico op infecties van het hoornvlies gekoppeld aan de mogelijkheid van littekenvorming is te groot. Ook die lenzen zijn geen wondermiddel, zeker niet in vergelijking met wat je kunt bereiken door je scherm- en leesgedrag aan te passen. Wat gezond verstand kan soms wel wonderen doen.’•
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier