Dirk Draulans’ Beestenboel: waarom veel mensen liever geen geep op hun bord willen
Als je biologische informatie over een zeevis zoekt, krijg je haast automatisch een eindeloze rij aanbevelingen over hoe de vis te vangen en klaar te maken. Ergerlijk. Maar voor de geep ligt het een beetje anders.
Dat heeft te maken met de blauwgroene glans van het dier, die niet alleen op een groot deel van zijn schubben te zien is, maar ook op zijn graten. Een volks alternatief voor de naam geep is ‘groengraat’.
Her en der wordt gemeld dat de groene graten mensen afschrikken, zodat ze de vis niet willen eten. De term ‘radioactieve uitstraling’ is al gevallen. Alleen Japanners malen er niet om. Zij zouden zelfs aparte bereidingswijzen voor de groene graten hebben.
Vlak na de Tweede Wereldoorlog werd geopperd, in een kort bericht in het vakblad Nature, dat de groene kleur een onschuldig karakter zou hebben. Ze zou veroorzaakt worden door biliverdine: een onschadelijk afvalproduct van de afbraak van oud bloed in de gal van de vis. Maar de chemische sporen waren zwak, zodat er later nog andere ideeën over de ware aard van de kleur de kop opstaken, zoals een koperhoudend element of een stof op basis van ijzerfosfaat.
Pas in 2013 slaagden wetenschappers erin de knoop door te hakken met een solide bewijs: het is wel degelijk biliverdine. De afvalstof schijnt zich vooral aan bindweefsel te hechten, en niet aan been, zodat ze ruim verspreid in het gepenlichaam voorkomt. Het is niet duidelijk of ze een functie heeft. Bescherming tegen menselijke consumptie lijkt evolutionair nogal zwak als basis voor een proces dat ongetwijfeld al langer meegaat dan dat er geep-etende mensen zijn.
Het is heel onwaarschijnlijk dat de groene kleur gemaakt is om mensen af te schrikken.
De geep is een lange smalle vis met een bizarre bek. De dieren worden gemiddeld een halve meter lang, maximaal een meter. Ze kunnen tot een kilo wegen. Hun onderkaak is iets langer dan de bovenkaak. Dat zou het vangen van prooien met een snelle zijwaartse kopbeweging vergemakkelijken. De kaken staan bovendien vol piepkleine, messcherpe tandjes voor een goede greep. Gepen eten vooral kleine visjes. Hun vinnen staan vrij achteraan op hun lichaam, wat extra stuwkracht geeft voor een succesvolle jacht.
Gepen jagen overdag en vlak bij het wateroppervlak. Hun ogen hebben speciale aanpassingen om met een hoge lichtintensiteit om te kunnen gaan. Het zijn trekvissen die in de Atlantische Oceaan ten westen van Ierland in grote scholen overwinteren. In de lente komen ze naar onze kusten om er te paren en eitjes af te zetten. De eitjes worden aan zeegras en andere onderwaterplanten gehangen. De larfjes blijven enkele jaren in ondiep water hangen voor ze groot genoeg zijn om hun eerste trek te ondernemen. De vissen trekken in de herfst naar de open oceaan.
Meestal worden gepen opgehaald als bijvangst bij het vissen naar commercieel interessantere soorten, zoals haring en makreel. Het is niet duidelijk hoe groot hun bestand is, maar de soort zou niet in gevaar zijn. En voor wie het toch wil weten: volgens kenners in het blad De Grote Rede smaakt geep als ‘een lekkere mix van paling en makreel’.
Beestenboel
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier