Dirk Draulans’ Beestenboel: waarom het mannetje van de mandarijneend soms op het vrouwtje gaat lijken

© Getty
Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

In de ruiperiode gaan mannetjes eventjes op vrouwtjes lijken. Maar ook de vrouwtjes switchen op een bepaald moment naar een mannelijk kleurenpalet.

De grote Charles Darwin schonk ons niet alleen sluitende mechanismen voor de evolutie van het leven, maar ook briljante ideeën die soms nog altijd tot nadenken stemmen. Zo schreef hij ooit dat hij ervan overtuigd was dat sommige dieren een gevoel voor schoonheid hebben. Hij begreep niet waarom ze anders zo veel zouden investeren in bijvoorbeeld erg ingewikkelde kleurpatronen.

Het mannetje van de mandarijneend zou een voorbeeld van die visie kunnen zijn. Het is een van de mooiste vogels ter wereld, met uitbundige kleurentekeningen. De biologische schepper heeft zich bij zijn design helemaal uitgeleefd. Vooral de oranje bakkebaarden vallen op. Mannetjeseenden willen er indruk mee maken op vrouwtjes, maar volgens Darwin zou het ook met wat minder gekund hebben. Pure schoonheid dus.

De vrouwtjes zijn ook mooi, maar uitsluitend met vele tinten grijs. Zij doen het broedwerk en zijn gebaat met discretie. Intrigerend is dat het mannelijke kleurenkleed de standaard is. Als vrouwtjes oud worden en problemen krijgen met hun hormonen, switchen ze vanzelf naar een mannelijk kleurenpalet.

Mannetjes gaan tijdens de jaarlijkse ruiperiode, wanneer ze hun veren wisselen, eventjes op vrouwtjes lijken. Ze zijn dan wat kwetsbaarder en maken geen vertoon, want er hoeft niet gepaard te worden. Maar na enkele maanden worden ze weer ‘man’. Misschien zijn vrouwtjeseenden in de loop van hun evolutie wel in zo’n ruikleed blijven hangen, omdat het hen camouflagevoordelen bood.

De mandarijneend komt van nature voor in Oost-Azië. Ze broedt in holtes in bomen en houdt zich graag op onder overhangende takken langs oevers, waar ze zaden en insecten van het wateroppervlak pikt.

In Nederland broeden nu enkele honderden koppels, in Vlaanderen een honderdtal.

Wegens haar schoonheid kwam ze in parken en tuinen in West-Europa terecht, later ook in Noord-Amerika. Vooral in Groot-Brittannië is ze talrijk geworden. Haar wilde populatie zou er nu zo’n zevenduizend exemplaren tellen. Sinds 1971 wordt ze er niet langer als een buitenlandse exoot beschouwd, maar als een inheemse soort.

In Nederland werd het eerste ‘wilde’ broedgeval van uit gevangenschap ontsnapte mandarijneenden in 1968 geregistreerd, in Vlaanderen in 1987, in een park in de Brusselse Rand. In Nederland broeden nu enkele honderden koppels, in Vlaanderen een honderdtal.

Het lijkt erop dat de verwilderde populatie zich uitbreidt, mogelijk als gevolg van het verouderen van bossen en de opmars van spechten, waardoor er meer broedholen beschikbaar zijn. Er zijn geen indicaties dat de aanwezigheid van mandarijneenden ten koste gaat van inheemse soorten.

Een absurd gevolg van haar buitenlandse succes is dat liefst een derde van de wereldpopulatie (zo’n 60.000 dieren) van de eend nu ver buiten haar oorspronkelijke leefgebied voorkomt. In China en Rusland staat haar populatie onder druk, door jacht en biotoopverlies. In Japan is ze gelukkig beschermd.

De kuikens worden niet zelden geboren in een boomhol dat hoog boven de grond zit. Na hun geboorte moeten ze meteen een sprong in het ijle maken, om op een zachte bosbodem of rechtstreeks in water terecht te komen. Dankzij hun dikke dons en hun minuscule gewicht overleven ze dat.

Lees meer over:

Partner Content