Dirk Draulans’ Beestenboel: niets witter in de vogelwereld dan het wit in de staart van de houtsnip
De houtsnip is de enige van onze steltlopers die een groot deel van zijn leven in het bos doorbrengt. Maar helemaal bosbewoner is hij niet. Hij houdt vooral van bossen met berken en open begroeiing. Ook grote open plekken zijn nodig voor de baltsvluchten van de mannetjes, waarmee ze in het broedseizoen indruk willen maken op vrouwtjes.
Bovendien hebben houtsnippen, die bijna uitsluitend actief zijn in de schemerperiodes en ’s nachts als er maanlicht is, de neiging om regelmatig hun bos te verlaten en in omliggende weilanden naar voedsel te gaan zoeken. Ze voeden zich door met hun beweeglijke snavel diep in de grond te priemen en zo voedsel op te sporen.
Houtsnippen zijn gepatenteerde wormeneters, maar ze kunnen andere ongewervelden aan. In een bos is een humusrijke bodem wenselijk, want daar zitten veel meer regenwormen in dan in droge bodems. Uitdroging en versnippering van bosgebieden zijn nadelig voor de houtsnip. In onze contreien is hij een schaarse broedvogel, maar de soort heeft een ruime verspreiding en is niet bedreigd – ze is bij ons ook beschermd.
Tijdens de balts in de lente produceren de dieren speciale knorrende en niezende geluiden.
Vooral in de herfst trekken er houtsnippen uit het noorden door onze streken, op weg naar overwinteringsgebieden in het zuiden. Het gebeurt daarbij dat ze versuft op de grond terechtkomen, omdat ze tegen een obstakel zijn gevlogen. De botsingen zijn een gevolg van het beperkte dieptezicht van de vogel. Zijn grote ogen staan zelfs naar vogelnormen ver naar achteren op de zijkant van zijn kop. Het voordeel daarvan is dat hij op de grond een groot deel van zijn leefomgeving kan scannen zonder zijn kop te hoeven draaien. Bewegingloosheid is een belangrijk aspect van zijn overlevingssucces.
Een houtsnip is geweldig goed gecamoufleerd op een bosbodem. Hij heeft opvallende witte plekken in zijn staart, die alleen zichtbaar zijn in vlucht of als hij zijn staart rechtzet. Ze zouden een functie in de onderlinge communicatie hebben. Onderzoekers hebben in het vakblad Royal Society Interface aangetoond dat die witte plekken 30 procent meer licht reflecteren dan eender welk ander wit op vogelpluimen. Zo vallen ze harder op in de donkere periodes wanneer de vogels actief zijn.
Tijdens de balts in de lente produceren de dieren speciale knorrende en niezende geluiden. Het niezen zou aan de basis kunnen liggen van de uitdrukking ‘snipverkouden’. Maar snippenkenners wijzen erop dat ze mogelijk eerder haar oorsprong heeft in het feit dat er aan snippensnavels dikwijls waterdruppeltjes bengelen, zoals aan onze ‘snotneuzen’.
De uitdrukking dateert ongetwijfeld uit een tijd toen snippen in ons taalgebied veel algemener waren dan nu. Vandaag zien de meeste mensen nooit een snip.