Dirk Draulans’ Beestenboel: hoe eendenmossels onze zeeën veroveren
Eendenmossels behoren tot de bizarste creaturen die op onze stranden kunnen aanspoelen. Veel mensen raken wat in de war als ze op een stuk hout of een fles in de vloedlijn een collectie rubberachtige stelen met rare plaatjes op de top aantreffen. De term ‘aliens’ is al gevallen.
Het uitzicht van de dieren is inderdaad spectaculair. Hun larven zijn wel min of meer normale, vrij zwemmende kleine beestjes die meedrijven met stromingen en zich proberen vast te hechten aan een object dat ze tegenkomen. Dat is doorgaans drijfhout, maar het kan ook plastic afval zijn of zelfs een ander dier, zoals een zeeschildpad of zeehond. Met een zelfgeproduceerd cementachtig materiaal kleven ze zich vast.
Als het eenmaal is vastgehecht, begint het dier in zijn bizarre volwassen vorm te groeien. Het krijgt een bruine steel met gelige inhoud, die 5 tot 25 centimeter lang kan worden (uitzonderlijk meer dan een halve meter). Vanuit anatomisch oogpunt zou de steel vreemd genoeg een uitstulping van de kop zijn. De kop en de rest van het eendenmossellichaam zitten bovenaan, beschermd door een constructie van vijf driehoekige, grijsblauwe plaatjes van een paar centimeter. Uit het geheel steken dikwijls een twaalftal vangarmen die samen als een schepnetje alles wat eetbaar is uit het water filteren. De beweeglijke steel helpt de beestjes om zich te oriënteren en de voedselopname te vergemakkelijken.
In tegenstelling tot wat hun naam suggereert, zijn eendenmossels geen mossels. Het zijn kleine kreeftachtigen die verwant zijn aan de zeepokken: de witte blokjes op onze mossels en mosselbanken waarin ook kreeftjes leven. Doordat ze op hun vlot meegenomen kunnen worden over lange afstanden hebben ze een ruime verspreiding. Als ze per ongeluk ergens aanspoelen, sterven ze meteen.
Eendenmossels zijn geen mossels, maar kreeften, en hebben niets met eenden te maken.
Ondanks het feit dat ze zich geslachtelijk voortplanten, met een bevruchting dus, zijn eendenmossels hermafrodiet, tegelijk man en vrouw. Dat is nuttig in een context met een beperkt verplaatsingsvermogen. De diertjes hangen vast aan een substraat en kunnen dus niet actief op zoek naar een partner. In zo’n situatie helpt tweeslachtigheid. Een soortgenoot die je ontmoet, is dan gegarandeerd van het juiste geslacht. Er leven niet zelden kleine kolonies van eendenmossels op een substraat. De vrij zwemmende larven moeten enorm talrijk zijn om dat voor elkaar te krijgen. De dieren bevruchten dan hun buren en worden door buren bevrucht.
De ‘eenden’ uit de naamgeving hebben we te danken aan de beperkte biologische kennis en rijke verbeelding van onze voorouders. Ze zagen in de winter brand- en andere ganzen in hun omgeving, maar ze vonden nooit hun eieren of jongen – de ganzen broeden in het Hoge Noorden, maar dat wisten ze niet. Omdat de vangarmpjes van eendenmossels wat van een donspluimpje hebben, fantaseerden ze dat de ‘mossels’ jonge gansjes voortbrachten. Pas vanaf het einde van de 16e eeuw, nadat Nederlandse walvisjagers Spitsbergen en andere noordelijke eilanden ontdekt hadden en er broedende ganzen zagen, besefte men dat men fout zat. Maar de naam bleef bewaard.
Beestenboel
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier