Dirk Draulans’ Beestenboel: hoe de boomklever profiteert van het succes van de specht
Sommige mensen zien in boomklevers een kruising tussen mezen en spechten. Er is iets voor te zeggen, hoewel het taxonomisch een ketterij is. Met hun lichtblauwe rug en rosrode onderkant zouden boomklevers inderdaad kunnen doorgaan voor – weliswaar nogal dikke – mezen. Maar ze gedragen zich als spechten. Ze hangen constant aan takken en stammen, waarbij ze zowel naar boven kunnen hoppen als, met de kop omlaag, naar beneden. Hun tenen en nagels zijn zo krachtig dat ze zich schijnbaar moeiteloos aan hout vasthouden, zelfs in verticale positie – de diertjes hebben hun naam niet gestolen. Ze zijn ook luidruchtig. Je kunt ze bijna niet missen, zelfs niet als ze verborgen zitten in gebladerte.
Boomklevers broeden in boomholtes, maar ze kunnen die niet zelf uithameren. Voor hun broeden zijn ze afhankelijk van spechtenwerk: ze gebruiken verlaten spechtenholen. Om te vermijden dat die achteraf alsnog gerecupereerd worden door spechten of spreeuwen, die groter zijn dan zijzelf, metselen vrouwtjesboomklevers de ingang van een uitverkoren hol met modder wat dicht. Zo wordt het kleiner en kunnen de andere soorten er niet meer in.
Metselen zit in hun broedgedrag ingebakken. Het kan vier weken duren voor diertjes tevreden zijn met hun metselwerk. Soms bewerken ze ook de binnenwand van een hol met modder. Als de ingang toevallig net groot genoeg is, gaan ze elders toch wat metselen – nutteloos, maar het is sterker dan henzelf. Op de bodem van het hol worden stukjes verdorde bladeren en boomschors gelegd, als nest. Hoewel de vogels vooral in loofbomen als eik en beuk broeden, zit er meestal ook dennenschors in een nest. Dat zou een parasietenbestrijdend effect hebben.
Met hun krachtige tenen en nagels ‘kleven’ boomklevers echt aan stammen.
Het vrouwtje doet al het nestel- en broedwerk, het mannetje zorgt voor proviand in de vorm van insecten, noten en zaden. Een koppel is erg territoriaal, ook in het winterseizoen. Vrouwtje en mannetje blijven het hele jaar door samen – het zijn letterlijk standvogels. Jonge vogels zwermen na het uitvliegen wel wat rond. Ze slaan de puberfase over en krijgen meteen een volwassen kleed. Als ze ergens een vrij territorium vinden, kunnen ze enkele weken na het uitvliegen al een koppel vormen, in principe voor het leven.
De boomklever heeft Vlaanderen helemaal veroverd. In de jaren 1960 kon je het aantal broedkoppels per provincie nog op twee handen tellen. Maar door een natuurvriendelijker bosbeheer met respect voor het nut van stervend en dood hout, konden veel bosvogels hun bestand opkrikken, inbegrepen de spechten die boomklevers van broedholen voorzien. In de jaren 1980 steeg het Vlaamse boomkleverbroedbestand tot een drieduizendtal koppels, tegenwoordig zijn het er misschien wel meer dan zevenduizend.
De vogels namen niet alleen toe in gevestigde populaties in bossen, ze palmden ook nieuwe gebieden in. Ze komen nu voor in biotopen die vroeger als ‘minder geschikt’ werden beschouwd, zoals populierenrijen en houtrijke tuinen. Ze worden zelfs steeds meer op voederplankjes gezien en zijn op weg om een algemene vogel te worden, die veel mensen kennen. Ze zijn welkom!