Dirk Draulans’ Beestenboel: het ziet er niet goed uit voor grashommel
De populaties van de meeste bestuivende insecten, zoals hommels en andere bijen, staan onder druk.
Pesticiden eisen een zware tol van de beestjes. Niet alleen zijn ze zelf slachtoffer van een decennialange chronische vervuiling van onze leefomgeving met insectenbestrijders, ze kreunen ook onder de teloorgang van de bloemenweelde die ze nodig hebben voor hun overleving en die permanent bestreden wordt met zogenaamde onkruidverdelgers.
Onze leefwereld is dus heel hommelonvriendelijk geworden. Maar sommige soorten krijgen het nog zwaarder te verduren dan andere. Een van onze kwetsbaarste hommels is de grashommel, die ooit talrijk was. In de tweede helft van de vorige eeuw verdween ze geleidelijk uit het natuurplaatje in Vlaanderen en Nederland. Ze komt nu uitsluitend voor in geïsoleerde regio’s in vooral West-Vlaanderen en Zeeland – grashommels hebben een voorkeur voor boomloze landschappen.
Het is niet altijd gemakkelijk om hommelsoorten correct te identificeren. Hommels lijken dikwijls op elkaar en zijn variabel in kleurtekening. Doorgaans is een grashommel vrij donker met een rosrood achterlijf, maar dat geldt ook voor de algemene steenhommel. Die heeft echter zwarte haartjes als ‘stuifmeelkorfjes’ op haar achterste poten in plaats van rossige, zoals de grashommel. Met de korfjes transporteren hommels stuifmeel naar hun nest als voedsel voor hun larven.
De grashommel maakt een bescheiden nest van grassprieten en mos, laag in de begroeiing van wegbermen. In de nestjes is plaats voor maximaal honderd werksters. Ze hebben kamertjes van was voor de larven en hun stuifmeelvoorraden. Als het heel warm is, wapperen hommelwerksters constant met hun vleugels om koeling te voorzien. Zo vermijden ze dat het was smelt.
Grashommelkoninginnen worden in de lente te laat wakker voor maximaal succes.
De diertjes foerageren doorgaans niet verder dan een halve kilometer van hun nest. Onderzoek van bijenkenners Jens D’Haeseleer en Kato Vanhaverbeke van Natuurpunt toonde aan dat grashommels vooral planten als klaver, wikke, dovenetel en smeerwortel nodig hebben. Die kunnen algemeen zijn in wegbermen.
Maar de bermen mogen niet verruigen, anders komen de bloemen in de verdrukking. Een aangepast maaibeheer is dus essentieel, waarbij er moet over worden gewaakt dat er het hele hommelseizoen geschikte bloemen beschikbaar zijn. Om hommelnesten niet te vernietigen, is het ook aangewezen om bij het maaien de onderste 15 centimeter van de begroeiing intact te laten. Het heeft geen zin om hommelvriendelijk te maaien als je hun nesten niet kunt sparen.
Het systematisch ondoordacht maaien van wegbermen kan, volgens Jens D’Haeseleer, mee de verklaring zijn voor het feit dat de grashommel ‘de zeldzaamste van onze algemene hommels’ is geworden: ‘De koninginnen van de grashommel worden pas in april en mei wakker, terwijl de algemenere hommels er al een maand vroeger zijn. De meeste bij ons uitgestorven hommels waren ook laatvliegers. Algemene hommels hebben hun voortplantingscyclus rond voor er gemaaid wordt.’
Bovendien is de diversiteit van grashommelbloemen sterk afgenomen, wat evenmin gunstig is voor een florissant bestaan. Het ziet er niet goed uit voor het beestje.
Beestenboel
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier