Dirk Draulans’ Beestenboel: het groentje komt uit de familie van de blauwtjes
Het groentje valt op door de flonkerende groene kleur van de onderkant van zijn vleugels. De bovenkant is gewoon bruin. In zit plooit de vlinder zijn vleugels altijd dicht, zodat uitsluitend het mooie groen te zien is. Helaas zit hij bij voorkeur in ontluikende struiken of berkenboompjes, waardoor hij opgaat in zijn biotoop. Hij heeft min of meer dezelfde kleur als frisgroene blaadjes, zodat zijn groen toch een hoge camouflagewaarde heeft.
In onze regio is het vlindertje zeldzaam. Het is vooral gebonden aan heideachtige biotopen, die schaars geworden zijn. Bovendien is het een overgangsdiertje dat graag leeft op de contactrand tussen bos en hei. Het moet een goede balans tussen struiken en open landschap vinden, wat zijn levensopties beperkt.
In de jaren 1960 kreeg het bestand van de soort in onze contreien klappen door het grootschalig omzetten van haar heidebiotoop in iets dat als nuttiger voor de mens werd beschouwd. Nadien fluctueerde de groentjespopulatie: soms ging ze wat omhoog, dan weer omlaag. Het bebost raken van heidegebieden, maar ook natuurbeheersmaatregelen als het verwijderen van opschietende boompjes en struiken uit heidezones kunnen het succes van de soort hinderen.
Mannetjes hokken samen, mogelijk om het spotten van vrouwtjes te vergemakkelijken.
Op plaatsen waar het nog voorkomt, kan het groentje wel vrij grote aantallen halen. Mannetjes hebben de neiging zich jaar na jaar in de lente te concentreren in dezelfde struik van een paar meter hoog. Van daaruit scannen ze hun leefomgeving op zoek naar passerende vrouwtjes. Die vliegen doorgaans laag bij de grond. Als ze worden opgemerkt, veroorzaken ze opwinding in de mannetjesstruik. Verschillende mannetjes vliegen hen dan achterna in de hoop op een paring. Af en toe maken mannetjes ruzie voor het beste observatieplekje in de uitverkoren struik. Het is onduidelijk waarom ze samenhokken. Misschien bevordert het de kans op het spotten van vrouwtjes en rekenen ze er allemaal op dat zij gekozen zullen worden voor een paring.
Na bevruchting zoekt een vrouwtje een geschikte plant om haar eitjes op af te zetten. Met haar pootjes, die chemische sensoren dragen, controleert ze of de plant gezond genoeg is. De rupsen moeten een gegarandeerde voedselvoorraad hebben, want ze kunnen niet zomaar naar een andere plant verhuizen. De groenige, met geel gelardeerde rupsjes leven van de blaadjes van een groot gamma aan planten: braam, bosbes, heide enzovoort. Het groentje heeft een van de breedste voedselkeuzes in de vlinderwereld.
In de herfst verpoppen de rupsen in de strooisellaag onder hun struik. Een groentje brengt de winter als pop door, soms verborgen in een mierennest. De poppen produceren piepende geluidjes die mieren blijkbaar aantrekkelijk vinden, want ze nemen hen mee naar hun nest. Het hindert hun overlevingskansen niet, misschien zelfs integendeel.
In de lente kruipen de vlinders uit hun pop en herbegint de cyclus. Het gebeurt tegenwoordig, als gevolg van de klimaatopwarming, zo’n tien dagen vroeger dan in de jaren 1980. Of dat gunstig is voor de soort, valt af te wachten.
Beestenboel
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier