Dirk Draulans’ Beestenboel: er hangt elektriciteit tussen parasitaire rondwormen en hun slachtoffers
De wereld barst van de rondwormen: piepkleine beestjes die bijvoorbeeld verborgen in de bodem leven of als parasiet in andere dieren. Er zijn zo’n 25.000 soorten beschreven, waarvan slechts een bescheiden aantal een Nederlandse naam heeft gekregen. Het totale soortenbestand wordt met een nogal natte vinger op 1 miljoen geraamd, maar het kunnen er veel meer zijn.
Rondwormen komen overal voor. In de bodem van de oceaan zouden ze 90 procent van alle dieren vormen. Ze kunnen een dichtheid van een miljoen beestjes per vierkante meter aan. In de bovenste laag van landbodems zouden 60 miljard rondwormen per mens leven. Hoe zoiets berekend wordt is wat raadselachtig, maar het klinkt overdonderend.
De meeste menselijke aandacht gaat naar twee groepen. Er zijn de zogenaamde aaltjes die parasiteren op planten en als pestsoorten voor de landbouw worden beschouwd. Een voorbeeld is het wortelknobbelaaltje, dat mee verantwoordelijk wordt geacht voor een concept met een prachtige maar wat misleidende naam: bodemmoeheid. Bodemmoeheid betekent dat een bodem te uitgeput is geraakt om nog maximaal te renderen voor een boer. Bodemburn-out door chronische overbevraging klinkt realistischer.
Rondwormen duiken met de kop vooruit in de eerste opening die ze op het slachtoffer vinden, zoals de mond of anus.
Een tweede voor mensen interessante groep parasiteert op vooral insecten en wordt daarom geregeld ingezet als biologische bestrijding van andere pestsoorten. Emelten van langpootmuggen en rupsen behoren tot de schietschijven.
Veel van deze beestjes worden amper een millimeter groot. Sommige hebben een enorme springkracht. Ze katapulteren zichzelf omhoog als ze een vliegende prooi voelen naderen. Als ze prijs hebben, duiken ze met de kop vooruit in de eerste opening die ze op het slachtoffer vinden, zoals de mond of anus. Maar het gevoel bleef knagen dat springkracht misschien wat te zwak was als enig instrument om op grote schaal slachtoffers te kunnen infecteren.
Onderzoek waarover New Scientist berichtte, heeft nu aangetoond dat er – letterlijk – elektrische aantrekkingskracht in het spel kan zijn. Insecten genereren met hun vleugelbewegingen een elektrische lading en de wormpjes zouden die gebruiken om zich tijdens hun sprong op hun prooi te richten.
Het is een fatale aantrekkingskracht. Zodra ze in hun slachtoffer zijn aangekomen, zetten de wormen bacteriën waarmee ze in symbiose leven in om het beschikbare ‘vlees’ te verwerken tot iets wat ze kunnen consumeren. De bacteriën zitten in een apart kamertje in hun spijsverteringskanaal en worden in de prooi uitgespuwd om zich nuttig te maken. Ze beschikken zelf over speciale eiwitmoleculen die hen immuun maken voor de afweer van de wormen. Samen krijgen de miniwezentjes de succesvolste insecten klein.
De achilleshiel van deze wormpjes is hun voorplanting: ze moeten een individu van het andere geslacht in een prooi vinden om te kunnen paren. Maar ze zijn met zo massaal veel dat ze dat vervelende euvel blijkbaar probleemloos kunnen overkomen.