Dirk Draulans’ Beestenboel: driehoekkapoentje wordt getest als luizenbestrijder

© Getty
Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

Nu steeds meer plaagsoorten, die schade veroorzaken aan gewassen in de landbouw, volledige resistentie opbouwen tegen pesticiden wordt koortsachtig gezocht naar alternatieven om ze te bestrijden.

Een mogelijkheid is natuurlijke belagers van de plaagsoorten inschakelen. Als die in voldoende grote aantallen aanwezig zijn voordat de plaagsoort zich ontplooit, kunnen ze misschien economische schade voorkomen. Dat is de zogenaamde standing army-benadering, waarbij de mens de natuur een handje helpt door haar een ‘staand leger’ aan te bieden.

Hoe dat in zijn werk kan gaan, blijkt uit het verslag van een experiment met driehoekkapoentjes in het vakblad Biological Control. Die piepkleine lieveheersbeestjes zijn gepatenteerde predatoren van bladluizen. Nederlandse onderzoekers boden hen een schuilplaats aan in serres om na te gaan of ze de bladluizen, die schade aanrichten aan de gewassen, onder controle konden houden.

Driehoekkapoentjes worden zelden groter dan twee millimeter en hebben daarmee dezelfde afmetingen als volwassen luizen. Het zijn harige bolletjes met een oranjerode driehoek op de twee zwarte dekschilden op hun rug. Mannetjes en vrouwtjes verschillen van elkaar, onder meer in de kleur van hun kop: bij mannetjes is hij rood, bij vrouwtjes zwart.

Ze worden vroeg wakker in de lente, wat maakt dat ze geschikt kunnen zijn voor de mobilisatie van een standing army tegen bladluizen.

De diertjes lijken algemeen, maar omdat ze zo klein zijn, worden ze zelden opgemerkt. Ze leven verborgen in gebladerte zoals klimop. In de winter duiken ze onder in de strooisellaag op de bodem. Ze worden vroeg wakker in de lente, wat maakt dat ze geschikt kunnen zijn voor de mobilisatie van een standing army tegen bladluizen: ze zijn dan klaar voor de luizen actief worden.

Gekweekte diertjes bleken in de artificiële schuilplaatsen, die wat van miniatuurruimtebasissen hebben, dubbel zoveel eitjes te leggen als anders. Uit bijna alle eitjes kwamen larven, waardoor hun populatie een stuk groter werd dan normaal. Het experiment was echter niet meer dan een proof of principle, dus voorlopig kon niet worden nagegaan of er een effect was op de aanwezigheid van bladluizen in de serres.

Echt voor de hand liggend is dat niet. Omdat ze zo klein zijn, hebben driehoekkapoentjes slechts een bescheiden aantal bladluizen nodig: gemiddeld twee per dag voor een mannetje, vijf voor een vrouwtje. De vrouwtjes hebben bovendien een bescheiden eiproductiecapaciteit – het zijn niet voor niets predatoren. Het zou leuk zijn voor de beestjes (en voor ons) mocht het lukken, maar voorlopig lijkt de kans op succes toch vooral wishful thinking van plaagsoortenbestrijders met goede bedoelingen. Maar alles is beter dan nog meer pesticiden sproeien.

Partner Content