Dirk Draulans’ Beestenboel: de rivierprik is de vampier van onze onderwaterwereld
Een rivierprik ziet eruit als een dunne, bruine darm van een kleine halve meter lang met aan de voorkant een aantal gaatjes. Het voornaamste gaatje is een ronde mondschijf met vijf tot zeven vlijmscherpe tandjes, die de primitieve vis gebruikt om te parasiteren op echte vissen, zoals makrelen. Hij bijt zich vast in een vis, zuigt er bloed uit en schraapt weefsel los als voedsel. Dat doet hij in de zee, waar hij als volwassen dier naartoe trekt om er zich vol visweefsel te kunnen vreten.
Het gedrag van rivierprikken is vergelijkbaar met dat van zalmen. Vanuit de zee, waar ze uitsluitend in volwassen vorm voorkomen, trekken ze soms honderden kilometers ver rivieren op om zich voort te planten. Tijdens de trektocht moeten ze obstakels, zoals sluizen, zien te overwinnen. Eenmaal ze het zoutwater verlaten hebben, voeden ze zich niet meer. Prikken kunnen de helft van hun volume verliezen voor ze aankomen op hun voortplantingsplek.
Daar maken mannetjes op zonnige lentedagen nestkuilen in zandige bodems, waarrond ze stenen etaleren. De vrouwtjes, die later aankomen, zuigen zich met hun mondschijf vast aan een van de stenen, waarna een mannetje zich aan een vrouwtjeskop hecht in de hoop op bevruchting. Veel tijd om van een gezinsleven te genieten krijgt een koppel niet, want beide geslachten sterven snel na de daad.
Uit de eitjes komen blinde larven die zich ingraven in de bodem en voeden met detritus en ander natuurlijk afval dat ze opzuigen. Na een viertal jaren worden ze volwassen en migreren ze naar zee, waar ze drie jaar teren op andere vissen voor ze de cyclus sluiten door opnieuw zoetwater op te zwemmen.
Een volwassen rivierprik bijt zich vast in een vis, zuigt er bloed uit en schraapt weefsel los als voedsel.
Bij hun migratie vanuit de zee oriënteren rivierprikken zich op geurstoffen die de larven loslaten en die meespoelen tot in een riviermonding. Ze moeten hypergevoelig zijn voor de stoffen om de minuscule concentraties te kunnen oppikken. Intrigerend is dat ze ook gebruikmaken van geurstoffen van een kleinere soort: de beekprik, die zelden langer dan 20 centimeter wordt.
Wetenschappers zijn er niet uit of de twee prikken al dan niet als aparte soorten moeten worden beschouwd – ze kruisen probleemloos met elkaar. De beekprik is in feite een miniversie van de rivierprik, die zich voortplant zonder het tussenstation van de zee en zonder parasitaire levensfase. Een vriendelijker versie van zijn grote broer of zus dus.
Beide prikken hebben voor hun voortplanting zuiver water en een natuurlijke beekbiotoop nodig. Het zijn twee factoren die bij ons niet meer gegarandeerd zijn, hoewel waterzuivering en het opnieuw laten meanderen van beken hun bestand ten goede kunnen komen. Prikken gelden in onze contreien als ‘bedreigd’.
In de Schelde worden geregeld rivierprikken gezien, maar het is niet goed bekend waar ze zich gaan voortplanten. In Nederland helpen natuurbeschermers her en der de soort voorbij obstakels als sluizen – een visvariant van de paddenoverzet. Dat lijkt te lonen, want ze tellen jaar na jaar meer prikken.
Beestenboel
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier