Dirk Draulans’ Beestenboel: de ribkwal zou een deel van haar kroost gebruiken als voedselreservoir
Sommige dieren verkennen echt de grenzen van de biologische mogelijkheden. De Amerikaanse ribkwal is er een voorbeeld van. Haar oorspronkelijk leefgebied is de oostkust van Amerika, maar sinds 2005 wordt ze ook geregeld aan onze kant van de oceaan gezien.
In 2010 troffen biologen een vrij hoge dichtheid van ribkwalletjes aan in de Spuikom van Oostende: ze telden gemiddeld zeventien beestjes van maximaal 7 centimeter per kubieke meter water. Het was wel maar een fractie van de dichtheden die elders waargenomen werden – in de Zwarte Zee zijn er ooit 400 per kubieke meter geteld. Maar het illustreert dat de ribkwal sinds kort deel van onze fauna is geworden. Ook in de Scheldedelta zou ze nu floreren.
Een volwassen ribkwal kan tot 20 centimeter groot worden. Het is een prachtig dier met een grotendeels doorzichtig lichaam, dat voor 97 procent uit water bestaat (bij ons is dat 60 procent). Ze dankt haar naam aan acht ribben, vier lange en vier korte, die langs haar lijf lopen en vol zwemplaatjes met trilharen staan – de kwal gebruikt ze voor haar voortbeweging. Bij verstoring kan het dier een mooie onderwatershow met een mysterieus blauwgroen licht geven.
De ribkwal heeft minder problemen met haar identiteit en uniciteit dan veel mensen.
Volgens een analyse van hun genoom, gepubliceerd in Nature, behoren ribkwallen tot de oudste dieren ter wereld. Ze zouden al 540 miljoen jaar meegaan – dat gaat in de richting van de oorsprong van het meercellige leven op de aarde. Het hoeft dus niet te verbazen dat ze eigenschappen etaleren die afwijken van wat tegenwoordig de regel is.
Zo hebben ze geen hersenen en evenmin een zenuwstelsel dat gebaseerd is op chemische communicatie tussen cellen. Hun leven wordt georganiseerd door een zenuwnetwerk dat puur draait op fysieke connecties, wat gemakkelijker gaat dan chemisch overleg (maar waarschijnlijk minder mogelijkheden biedt).
Ze hebben evenmin vet, wat impliceert dat ze geen energiereserves kunnen opslaan. Als ze niets te eten vinden – ze leven vooral van viseitjes en piepkleine planktondiertjes – komen ze snel in de problemen. In een extreem geval gaan ze dan over tot kannibalisme: ze eten hun eigen jongen op. In de visie van sommige biologen fungeert een deel van hun kroost trouwens als ‘voedselreservoir’, vooral in de winter.
Het opvallendste kenmerk werd recent bekendgemaakt in Current Biology. Als twee diertjes samen beschadigd worden, kunnen ze door een efficiënt regeneratieproces versmelten tot één beestje dat als een individu reageert. De twee worden dus één! Het gaat razendsnel: al na twee uur blijkt de nieuwbakken Siamese tweeling als eenheid te fungeren. Beide ‘helften’ reageren op prikkels van één kant, en voedingsdeeltjes die aan één kant binnenkomen worden uniform verdeeld over de twee helften.
Alleen de anussen blijven gescheiden. De anus van de ribkwal is niet meer dan een gat in haar wand, dat opent als een vol uitwerpselen gepropte darm ertegenaan drukt.
Om hun leven helemaal simpel te houden zijn de diertjes ook nog eens hermafrodiet: ze laten tegelijk zaad- en eicellen los. Het hoeft dus niet te verbazen dat ze al lang meegaan in de geschiedenis van het leven.
Dirk Draulans’ Beestenboel: waarom haar- en andere kwallen zo succesvol zijn
Beestenboel
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier