Dirk Draulans’ Beestenboel: de Pacifische zeepok verovert de wereld, ook bij ons
Charles Darwins ontdekking van evolutie door natuurlijke en seksuele selectie wordt steevast gekoppeld aan zijn waarnemingen van darwinvinken op de Galapagoseilanden. Maar Darwin had tijdens zijn wereldreis amper aandacht gehad voor de vinken. Hij was niet in goeden doen op de eilanden, door een opstoot van heimwee en het besef dat hij na het verlaten van de archipel maandenlang op zee zou zijn, een ramp voor iemand die zoals hij permanent zeeziek was.
Darwin zag veel later wel licht in zeepokken: de witte blokjes die op mosselen en golfbrekers te zien zijn, ook op onze kusten. Hij raakte erdoor gefascineerd, nadat hij op een strand in Chili een bizar parasietachtig diertje in de schelp van een zeeslak had ontdekt – het bleek een wat afwijkende zeepokkensoort te zijn. Het beestje bleef in zijn hoofd hangen.
In de jaren 1840 – hij was dan al lang weer thuis – besefte hij dat hij een gedetailleerde beschrijving van individuele variatie in een specifieke familie nodig had als hij zijn idee van natuurlijke selectie overtuigend wilde documenteren. Het werden de zeepokken. Hij bestudeerde ze gedurende acht jaar en vulde er meer dan duizend gedrukte bladzijden mee. In zijn microscoop zag hij hoe organen in sommige soorten verdwenen waren of nieuwe functies hadden gekregen. Hij vond mannelijke diertjes die gereduceerd waren tot spermazakjes ter bevruchting van vrouwtjes. Kortom, hij zag evolutie in actie.
Sommige zeepokkenmannetjes zijn gereduceerd tot spermazakjes ter bevruchting van vrouwtjes.
Van zeepokken werd aanvankelijk gedacht dat het schelpdiertjes waren, want ze leven in een constructie van kalkachtige plaatjes die ze maken met een soort cement dat ze zelf produceren in klieren onderaan hun voorste antennes. Maar het zijn piepkleine kreeftjes die in volwassen vorm een huisje op een substraat bouwen, waar ze de rest van hun dagen in doorbrengen. Ze voeden zich door middel van lange tentakels die ze uit hun woonst steken, waarmee ze plankton uit het water vissen. Zeepokken hechten zich graag aan baleinwalvissen die eveneens plankton eten, waardoor ze vanzelf meegenomen worden naar plekken met veel voedsel.
Darwin schreef tientallen brieven naar natuurhistorische musea en natuurkenners in de hele wereld met de vraag hem wat lokale zeepokken op te sturen. Zo beschreef hij in 1854 een soort die heel algemeen was (en is) op de westkust van Amerika. Ze heeft een enorm aanpassingsvermogen aan veranderende omgevingsomstandigheden, zoals zeediepte, zoutgehalte en watertemperatuur. De diertjes kunnen in enkele weken tijd de lengte van hun tentakels aanpassen aan wijzigingen in de kracht van het water: ze worden langer als het water kalmer is. Zo compenseren ze verlies aan stromingskracht voor hun filtervoeding.
In 2015 werd de Amerikaanse soort voor het eerst op onze kust gevonden. Ze is zo succesvol dat de vrees bestaat dat ze minder flexibele inheemse zeepokken zal verdringen. Ook dat is – helaas – evolutie in actie. De beestjes profiteren van schepen om de wereld te veroveren.