Dirk Draulans’ Beestenboel: de oliekever maakt het zichzelf nogal moeilijk

© Getty Images/500px
Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

Oliekevers danken hun naam aan de olieachtige stof die ze uit hun kniegewrichten afscheiden, en die een irritante – dikwijls als ‘blaartrekkende’ omschreven – werking heeft. Ze gebruiken ze ter verdediging. Een voorbeeld is de Spaanse vlieg, die helemaal geen vlieg is, maar een kever. Ze is in poedervorm lang als een afrodisiacum beschouwd, maar in een te hoge dosis kan het zelfs dodelijk zijn. Het product irriteert de urineleiders, waardoor het bij mannen een sterke en niet zelden pijnlijke erectie kan veroorzaken.

Vroeger waren oliekevers vrij algemeen in onze contreien, maar nu komen er nog slechts twee van de tien oorspronkelijke soorten voor, weliswaar héél plaatselijk: de gewone en de blauwe oliekever. Ze zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden. De dieren zijn blauwzwart met een zwaar achterlijf en een in verhouding kleine kop en ‘hals’. Ze kunnen niet vliegen, wat de verklaring kan zijn voor het bestaan van de olieachtige substantie, want zonder zouden ze heel kwetsbaar zijn.

Met hun drie centimeter zijn de vrouwtjes een stuk groter dan de mannetjes. Ze moeten wel, want ze produceren duizenden eitjes. Daaruit komen oranje larven die meteen koortsig beginnen rond te lopen, op zoek naar planten als boter- en paardenbloemen. Ze kruipen ertegenop en hechten zich bovenaan stevig vast. Op elk van hun zes pootjes hebben ze drie haakjes voor het betere hechtwerk.

Bovenaan een bloem wachten ze op een kans om zich aan de haren van een bezoekend insect vast te grijpen. Dat brengt hen vervolgens – ongewild – naar zijn nest. Het is de reden waarom oliekevervrouwtjes zo veel eitjes leggen: de kans op succes van deze voortplantingsstrategie is piepklein.

Een oliekeverlarve moet zich aan een bij kunnen hechten om mee naar haar nest te vliegen.

In onze streken zijn solitaire zandbijtjes de voornaamste slachtoffers van oliekevers. In hun nest vreten de larven eerst de eitjes op en vervolgens de nectar- en stuifmeelvoorraden die het ijverige bijtje voor haar jongen verzamelde. Als alles op is, vervelt een larve tot een pootloos en bewegingloos mormel dat zo goed als levenloos de winter doorbrengt. In de lente komen de volwassen kevers uit en gaan ze op zoek naar een partner voor de volgende voortplantingscyclus.

Dat de kevers niet kunnen vliegen, zou hun kans op het vinden van een slachtoffer verhogen – de optie dat ze een regio met geschikte kandidaten verlaten is dan klein. Maar omdat het niet goed gaat met onze insecten, solitaire bijtjes inbegrepen, doen ook oliekevers het slecht. Momenteel komen ze bijna uitsluitend voor op zandige bermen en dijken, die zo beheerd worden dat de bijtjes extra kansen krijgen. Een aangepast en natuurvriendelijk bermbeheer moet ook oliekevers nieuwe mogelijkheden bieden.

In Amerika zijn verwante oliekeversoorten beschreven, waarvan de larven de vrouwelijke lokstoffen van bijtjes nabootsen en loslaten. Zo trekken ze mannetjesbijen aan. Ze grijpen zich vast aan een op het verkeerde been gezet mannetje om dan tijdens een paring de sprong naar een vrouwtje te maken en met haar naar haar nest te vliegen. Je kunt het zo ingewikkeld niet bedenken, of het wordt ergens in de natuur weleens toegepast.

Partner Content