De klerenmot is een uitmuntend voorbeeld van totale aanpassing aan de mens.
Heel lang geleden was de klerenmot een beestje dat waarschijnlijk vooral in nesten van dieren leefde. Maar ze paste zich wonderwel aan de moderne mens aan. Al in de Bijbel worden klerenmotten ‘een pest’ genoemd. Ze werden ook aangetroffen in mummies in musea. Dankzij de opmars van huisverwarming kon de klerenmot de voorbije eeuwen haar subtropische leefgebied uitbreiden naar koudere zones. Zo veroverde ze zo goed als de hele mensenwereld. Schepen boden daarbij transportmogelijkheden.
De klerenmot is een onopvallend lichtbruinig beestje, kleiner dan een centimeter. Ze sleept rafelige vleugels achter zich aan. Ze kan vliegen, maar doet dat niet graag. De mot heeft geen monddelen, dus kan ze niet eten. Ze teert volledig op de energie die ze als rups vergaarde en leeft – amper twee weken – uitsluitend voor de voortplanting.
De Nederlandse volksfiguur Dorus zong in zijn legendarische lied Twee motten: ‘Hij vreet mijn hele jas kapot, alleen voor haar, die dot van een mot.’ Maar biologisch klopt dat niet. Het zijn rupsen die zijn jas, en onze kleren en tapijten, kapotvreten en die malen niet om soortgenoten. De rups is een gestroomlijnde energieproducent, de mot zet haar vreetwerk om in nageslacht.
De rupsen blijven vele maanden rups voor ze verpoppen. Ze hebben een unieke voedingstechniek ontwikkeld. Ze zijn een van de weinige dieren die keratine aankunnen: het harde, vezelachtige eiwit van huid en haar. In veel producten van dierlijk materiaal (zoals wol en bont, maar ook zijde en dons) zit keratine.
De diertjes zijn er om bij ons te blijven.
Biologen braken zich lang het hoofd over de vraag hoe de beestjes het keiharde product verwerkt krijgen. Tot het vakblad Genes een tip van de sluier lichtte: gespecialiseerde bacteriën in de darmen van de rupsen nemen het verteringswerk voor hun rekening. Ze produceren enzymen die de zwavelverbindingen in keratine breken, waardoor ook de motten er iets mee zijn.
Bovendien geeft het proces als nevenproduct water, zodat de diertjes niet hoeven te drinken. Het enige wat ze nog kunnen gebruiken, is vitamine B, maar dat zouden ze halen uit vlekken urine of zweet die achterbleven op tapijten of kleding. De motten zijn dus zelfredzaam in onze kleerkasten en kamers, waar ze ook amper rekening hoeven te houden met andere predatoren dan wij. Wij creëerden een ideale wereld voor hen. De klerenmot komt bij ons zelfs niet voor in de natuur. Ze verspreidt zich vooral via tweedehandsgoederen.
Het is niet zo makkelijk om klerenmotten te bestrijden. Vroeger werden chemische mottenballen ingezet, maar die waren ongezond voor de mens – de motten zelf zijn dat niet. Tegenwoordig worden vriendelijker producten als lavendel en cederolie gebruikt, waar de motten een hekel aan zouden hebben. Extreme hitte en koude zijn ook funest voor de beestjes, wat mogelijkheden biedt om besmette items te behandelen.
Maar de klerenmot uitroeien is een utopie. De diertjes zijn er om bij ons te blijven. We hebben het ze te gemakkelijk gemaakt.