Dirk Draulans’ Beestenboel: kans is reëel dat je elke winter op onze stranden dezelfde drieteentjes ziet

© Getty Images/iStockphoto
Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

Als je tijdens een winterwandeling op een strand kleine, bijna witte ­vogeltjes met snelle pootjes langs de waterlijn ziet lopen, kun je er zo goed als zeker van zijn dat het om drieteenstrandlopers gaat. De beestjes hebben de grap­pige gewoonte om vlak voor aanspoelende golven het strand op te spurten. Ze hebben een bekje van amper 2 centimeter, dus moeten ze voor hun voeding beestjes vinden die niet diep in het zand zitten. Op de rand tussen water en land wemelt het 
van de diertjes die verstoord worden door de golven, zodat ze makkelijker te vangen zijn.

Drieteenstrandlopers broeden in de toendra van het Hoge Noorden. In de late zomer trekken ze er weg om elders te gaan overwinteren. Ze zijn circumpolair, dus kunnen ze op alle continenten gezien worden. De vogeltjes die bij ons voorkomen, zijn broedvogels uit vooral Groenland. Ze overwinteren langs de Oost-Atlantische kust, tot in Namibië. Tijdens hun eerste winter komen ze min of meer toevallig terecht op een plek, die ze dan niet zelden de rest van hun leven blijven frequenteren. De kans is dus reëel dat je op onze stranden winter na winter dezelfde beestjes ontmoet.

Drieteenstrandlopers zijn circumpolair, dus kunnen ze op alle continenten gezien worden.

De keuze van het winteroord is belangrijk, want een team rond de Nederlandse bioloog Theunis Piersma (Universiteit Groningen) toonde in The Journal of Animal ­Ecology aan dat niet alle winter­plekken even geschikt zijn voor ­drieteenstrandlopers. Zo zou er op de kusten van West-Afrika minder voedsel van goede kwaliteit te ­vinden zijn dan bijvoorbeeld in het veel verder gelegen Namibië. Het impliceert dat de diertjes er minder makkelijk overleven of dat ze een broedseizoen moeten overslaan, omdat ze niet genoeg energie hebben.

Vogeltjes uit Namibië hebben doorgaans voldoende energie om in één ruk meer dan 6000 kilometer richting hun broedgebieden te ­vliegen, tot ze een tussenstation bereiken waar ze wat bij ­kunnen tanken.

Dat tussenstation is niet zelden de Waddenzee, waar tienduizenden trekkende drieteentjes in de lente en de herfst krachten opdoen. Onderzoek gepubliceerd in Ardea wees uit dat ze er vooral garnaaltjes vangen. Als de garnalen in de vroege herfst naar diepere wateren ­verdwijnen, vliegen de vogeltjes ­verder. Als gevolg van de klimaat­opwarming komen de garnalen ­tegenwoordig in de lente twee ­weken vroeger aan op de plekken waar 
de drieteentjes passeren. Daardoor passen ze beter in hun reisschema, zodat ‘onze’ populatie drieteen­strandlopers een van de weinige in de wereld is die het goed doen.

Een ­andere publicatie, in ­Current ­Biology, illustreert dat de klimaatopwarming de beestjes wel parten kan spelen in hun broed­gebied in Groenland. Het weer wordt er extremer. Sommige lentes is het zo vroeg warm dat de diertjes te laat aan­komen om maximaal te profiteren van de massa ­insecten om hun ­kuikens groot te brengen. In ­andere lentes blijft er zo veel sneeuw liggen (de toendraversie van onze extreme regens) dat ze niet kunnen broeden. Onvoorspelbaarheid is ongunstig voor hun voort­plantings­succes.

Partner Content