Dirk Draulans’ Beestenboel: de grote blauwkopworm levert ons een belangrijke ecosysteemdienst
Het is niet altijd nuttig veel soorten in een gemeenschappelijke zak te steken, zoals dé regenworm. Een ogenschijnlijk banaal en bescheiden onderscheid tussen soorten kan toch beduidende verschillen in voorkomen en gedrag betekenen. In onze contreien komen minstens 25 soorten regenwormen voor. Sommige lijken erg op elkaar, zoals de gewone blauwkopworm en de grote. De voornaamste verschillen zijn hun grootte – de gewone is kleiner – en de positie van de opvallende verdikking (‘zadel’) op hun lichaam.
De gewone plant zich ook sneller voort dan de grote. Dat is vaak zo in de natuur: hoe kleiner een dier is, hoe meer kinderen het doorgaans heeft. Hij heeft bovendien een ruimere keuze aan voedingsmogelijkheden. Dat heeft te maken met het feit dat hij plantenresten prefereert die al wat aan het rotten zijn, terwijl de grote zijn groenten graag verser heeft, wat zijn opties beperkt.
Gezien hun gelijkheid valt het te verwachten dat de twee weleens in elkaars vaarwater zitten. Nederlandse onderzoekers bevestigden dat in The European Journal of Soil Biology. Een van de belangrijkste omgevingsfactoren met een negatief effect op het voorkomen van de grote blauwkopworm is de aanwezigheid van de gewone blauwkopworm. De kleine lijkt de grote weg te kunnen concurreren. In veel bodems is 90 procent van wat je bij het spitten naar boven woelt, gewone blauwkopworm.
De aanwezigheid van grote blauwkopwormen verdriedubbelt het waterhoudend vermogen van een bodem.
Toch zijn er elementen die maken dat de twee elkaar ook uit de weg kunnen gaan. De gewone blauwkopworm is wat wormenexperts een ‘bodemomwoeler’ noemen: een soort die 3 tot 20 centimeter diep in de bodem leeft en vooral horizontale gangen maakt, die kriskras door elkaar lopen. De grote blauwkopworm daarentegen is een ‘diepgraver’: hij graaft – een vreemd woord voor een beestje zonder poten, ‘boort’ zou beter zijn – verticale gangen die 2 meter diep gaan. Het is een wereld van verschil.
De grote moet voor zijn voedingsactiviteit wel door de zone van de gewone, want hij haalt zijn plantenmateriaal aan het bodemoppervlak. Vandaar sleept hij het in zijn gang naar beneden om er later energie uit te puren. Als een voorraadje op is, gaat hij niet zelden elders een nieuwe gang maken voor een nieuwe voedingsronde. Zijn gangen bevorderen de waterdoorlaatbaarheid: de aanwezigheid van grote blauwkopwormen kan het waterhoudend vermogen van een bodem verdriedubbelen. Het is een belangrijke ecosysteemdienst die ze ons leveren, zeker in de context van de klimaatopwarming met een hoger risico op zowel overstromingen als uitdroging.
Mogelijk is ons wormenplaatje nóg complexer. Wetenschappers poneren in Molecular Phylogenetics and Evolution dat wat wij de gewone blauwkopworm noemen in feite een conglomeraat van minstens zeven soorten is. De beestjes zien er identiek uit, maar ze verschillen onderling genetisch meer dan genoeg om ze in aparte soorten onder te brengen, die amper met elkaar zouden kruisen. Het leven is ingewikkeld, zelfs voor ogenschijnlijk eenvoudige wormen.