Dirk Draulans’ Beestenboel: de draaihals is een speciaal vogeltje met een gekke reputatie

© BROKER/Franz Christoph Robiller
Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

Draaihalzen kun je in theorie overal te zien krijgen, vooral tijdens de trekperiodes in de lente en de herfst. Dan verzeilen ze op de gekste plekken, zoals banale zandweggetjes, grazige tuinen of een afgelegen duintje.

Maar de kans dat je een draaihals te zien krijgt, is bijzonder klein. Niet alleen is het beestje in onze contreien uiterst zeldzaam geworden, het is ook niet groter dan een goed uit de kluiten gewassen mus. Bovendien is het met zijn doorwrochte grijsbruine kleurpatronen uitstekend gecamoufleerd, zowel op de grond als in de bomen waarin het, als vogel uit de familie van de spechten, in holen broedt.

Zelf kan een draaihals geen holen uithakken, daar heeft hij de snavel niet voor. Hij mist ook de sterke staartveren die bij andere spechten tijdens het hakken als steun fungeren. Hij moet dus een gaatje vinden dat om een of andere reden uit de gratie van andere holbewoners is gevallen.

Draaihalzen zitten dikwijls op de grond, omdat ze bijna uitsluitend van mieren leven, zoals de groene specht die bij ons wel talrijk is. Met een kleverige lange tong halen ze mierenlarven en poppen uit hun nesten. Ze zijn diertjes van heide, schrale zand- en open bosgronden, waarin mierennesten relatief gemakkelijk te vinden zijn. Maar die biotopen staan bij ons onder druk, onder meer door vergrassing en bosvorming, waardoor mierennesten minder zichtbaar zijn of zelfs moeilijk overleven.

Ook de uitdroging van de Sahel, waar een draaihals twee keer per jaar doorheen moet, kan de soort parten spelen. De draaihals is de enige van onze spechten die echt trekt: hij gaat overwinteren in West- en Centraal-Afrika.

Een draaihals kan zijn nek in beide richtingen 180 graden draaien.

In onze streken is de draaihals altijd een zeldzame broedvogel geweest, maar de laatste halve eeuw zijn er zo goed als geen broedgevallen meer. Er zijn wel aanwijzingen, vooral in Nederland, dat het tegenwoordig iets beter gaat, mogelijk als gevolg van de klimaatopwarming die maakt dat mieren langer actief zijn, waardoor er dus meer eten is voor draaihalzen. Maar zeker is dat nog niet.

Over de overlevingskansen van de soort hoeven we ons echter geen zorgen te maken: ze heeft een héél ruim verspreidingsgebied. Zo is ze talrijk in het Noorden, waar de meeste van onze trekvogels vandaan komen. Bovendien heeft ze de gewoonte om grote legsels te produceren, soms met meer dan tien eieren, die dan nog gemakkelijk uitkomen ook. Dat hoge broedsucces biedt een goede garantie tegen uitsterven.

De draaihals dankt zijn opvallende naam aan zijn gewoonte om bij verstoring zijn nek in vreemde bochten te wringen: hij kan hem in beide richtingen 180 graden draaien. Daarbij produceert hij niet zelden een sissend geluid, als een slang. Zijn slangachtige attitude gaf hem her en der, tot in het oude Babylonische rijk toe, een reputatie van hetzij godenkind, hetzij hekserij. Maar hij is toch vooral een speciaal vogeltje met een unieke levenswijze, dat onze aandacht verdient.

Partner Content