De zesde massale uitstervingsgolf is niet voor morgen. (Tot zover het goede nieuws)
Nieuwe wetenschappelijke analysen wijzen uit dat de afname van de biodiversiteit kleiner is dan werd aangenomen. Maar we mogen niet op onze lauweren rusten en moeten blijven inzetten op natuurbehoud. De coronapandemie illustreert dat ten voeten uit.
Er zit een massa vlinders en bijen op de vlinderstruiken in de tuin. Dat is hartverwarmend, want insecten lijken wereldwijd zware klappen te krijgen. Maar bij nader toezien is het plaatje misschien toch niet zo positief. Bijna alle vlinders zijn atalanta’s, bijna alle bijen honingbijen. De atalanta is een succesvolle soort, een trekvlinder die dankzij de klimaatopwarming steeds meer bij ons blijft overwinteren, wat hem geen windeieren legt – bij de laatste tuinvlindertelling van Natuurpunt stond hij voor het eerst op 1. De honingbij is een gedomesticeerde versie van wilde bijen, dus écht natuurlijk kun je ze niet noemen.
Veel dieren dus, maar weinig soorten. Vijftig jaar geleden kon je op zo’n vlinderstruik gemakkelijk tien soorten vlinders en een brede waaier aan bijtjes en hommels zien. Je kunt je nu de vraag stellen of het niet beter is te focussen op het welzijn van een aantal algemene soorten, dan obstinaat middelen te blijven pompen in zo goed als verloren gevechten voor het behoud van zeldzame soorten. Veel mensen hebben weinig of niets aan heivlinders en solitaire zandbijtjes, die steeds zeldzamer worden omdat ze gebonden zijn aan verdwijnende biotopen zoals heidevennen en zandduinen. Maar is dat een factor die moet meespelen bij het vastleggen van de prioriteiten om de biodiversiteit te redden? Het zijn moeilijke vragen, zelfs ware dilemma’s.
Een studie in het wetenschappelijke tijdschrift Science bond in 2019 de kat de bel aan. Ze bekeek 239 gedetailleerde inventarissen van de biodiversiteit in kleine natuurgebieden wereldwijd. De hoofdconclusie was dat er tijdens de looptijd van het veldwerk, die sterk varieerde van plek tot plek, gemiddeld slechts weinig veranderingen waren in het aantal getelde soorten. Er was dikwijls wel een substantiële turn-over: sommige soorten verdwenen, andere kwamen in de plaats. ‘Soorten doen een stoelendans’, vatte een wetenschapper het resultaat plastisch samen.
Geweigerde studie
In 2013 was er een soortgelijke analyse verschenen in Proceedings of the National Academy of Sciences. Ze analyseerde 16.000 studies uit de hele wereld, waarin de plantensamenstelling op een bepaalde plek minstens vijf jaar lang intensief gemonitord werd. Ze besloot dat in amper 5 procent van de studies een significante afname van het aantal soorten geregistreerd werd. In de meeste gevallen werd weinig of geen verandering genoteerd. Interessant was dat de studie geweigerd werd voor publicatie in het topvakblad Nature, onder meer met als argument dat de media er te gemakkelijk uit zouden kunnen besluiten dat er geen probleem met de biodiversiteit is – het is dat Nature er zelf op alludeerde, anders hadden we dat nooit geweten.
Nature bracht onlangs een analyse van de moeilijke balans tussen de globale biodiversiteitscrisis enerzijds en lokale evoluties anderzijds. Een algemene crisis betekent niet dat het overal kommer en kwel is. De globale cijfers zijn voor sommige dier- en plantengroepen wel catastrofaal. Van de tropische palmvarenssoorten is twee derde met uitsterven bedreigd, van de amfibieën meer dan 40 procent. Koralen en naaldbomen doen het eveneens barslecht. Varens, vogels en libellen behoren tot de groepen met wereldwijd relatief weinig probleemgevallen.
Ter illustratie wees Nature op een nog niet volledig gepubliceerde studie die de evolutie van de Europese vogels sinds 1980 volgt. De (voorlopige) conclusie was verrassend: 175 soorten nemen in aantal af, maar 236 hebben hun leefgebied uitgebreid. Het zijn vooral algemene soorten, zoals de huismus en de spreeuw, die klappen krijgen. Een aantal soorten profiteert van de klimaatopwarming en breidt zijn areaal noordwaarts uit. Roofvogels en zeldzame soorten doen het dikwijls beter dankzij beschermingsmaatregelen (maar ze komen natuurlijk wel van ver door eeuwenlange verdelging). Natuurbeheer rendeert als het gaat om het behoud van biodiversiteit. Je moet ook naar het grotere plaatje durven te kijken. Een vogel als de kwartelkoning verdwijnt uit Vlaanderen, maar in de Baltische staten is hij plaatselijk talrijker dan het waterhoen, dat bij ons algemeen is.
Toch moeten we ons hoeden voor te grote veralgemeningen. Nature verwijst naar de biodiversiteit in Nieuw-Zeeland, een eiland met een unieke fauna van dieren die lang zonder noemenswaardige predatoren leefden. Bijna de helft van Nieuw-Zeelands endemische vogelsoorten is uitgeroeid sinds het eiland achthonderd jaar geleden door mensen gekoloniseerd werd. Ze brachten ratten en katten mee, die een ravage aanrichtten onder de vogels, die vaak niet meer konden vliegen. Ondertussen zijn er niet alleen continentale zoogdieren op het eiland aangekomen, maar ook continentale vogels die het soortenverlies gecompenseerd hebben. Er zijn nu ook veel meer plantensoorten dan voor de komst van de mens. De vraag is uiteraard of dat als een pluspunt moet worden beschouwd.
Een rapport in New Scientist maakte de kwestie wat concreter. Sinds 1993 zouden er wereldwijd 10 vogelsoorten en 5 zoogdieren uitgestorven zijn, maar ingrijpende natuurbeschermingsmaatregelen behoedden 32 andere vogels en 16 zoogdieren voor hetzelfde trieste lot. De successen werden vooral op eilanden als Nieuw-Zeeland behaald door invasieve roofdieren uit te schakelen. Behalve de beperking van de jacht en de bescherming van bedreigde biotopen is het beheer van opportunistische soorten die het goed doen in het zog van de mens cruciaal voor het behoud van biodiversiteit.
14.000 jaar
De grote lijnen zijn bekend. Meer dan 70 procent van het ijsvrije land op aarde is sterk gedegradeerd door menselijke activiteiten. Het gewicht van de menselijke infrastructuur is zwaarder geworden dan het gewicht van alle leven. Mensen en hun vee vormen samen meer dan 90 procent van de biomassa van alle zoogdieren. Dat alles voltrok zich in een paar eeuwen – een geologische én biologische oogwenk, waardoor veel dieren en planten niet in staat zijn om zich aan te passen. Hun populaties komen onder druk.
Dat resulteert in dramatische rapporten. De cijfers van de Internationale Unie voor de Conservatie van Natuur (IUCN) leren dat dieren en planten vandaag misschien wel duizend keer sneller uitsterven dan in de periode voor de mens de planeet naar zijn hand begon te zetten. In dat licht zijn we op weg naar een zesde massale uitstervingsgolf in de lange geschiedenis van het leven – één die wij in de hand werken. Maar berekeningen wijzen uit dat die ‘pas’ over 14.000 jaar zal zijn uitgemond in de verdwijning van de grote meerderheid van de dieren en planten, tenzij het uitstervingsproces nog aanzienlijk zou versnellen.
Een regelmatig weerkerend rapport is de Living Planet Index van de natuurbeschermingsorganisatie WWF. Die concludeerde vorig jaar dat de populatiegrootte – dat is dus iets anders dan het aantal soorten – van goed gemonitorde gewervelde dieren tussen 1970 en 2016 met gemiddeld 68 procent afnam. Dat is onrustwekkend veel. Alleen waarschuwden wetenschappers er in een kritische analyse in Nature voor dat er voorzichtig moet worden omgesprongen met het gebruik van gemiddelden in deze context, precies omdat er zo veel lokale verschillen bestaan. Als ze de extreme gevallen van catastrofale af-names uit de resultaten elimineerden, blijkt dat de meerderheid van de populaties relatief goed standhoudt. De conclusie van diverse analysen is dan ook: ja, er is een afname van de biodiversiteit, maar ze is doorgaans kleiner dan wordt aangenomen en ze is nog niet groot genoeg om er nu al zeker van te zijn dat ze een zesde grote uitstervingsgolf zal uitlokken.
In feite is dat goed nieuws. Het betekent dat er tijd is om het tij te keren. De wetenschap rond ecosystemen en biodiversiteit loopt een kleine halve eeuw achter op de klimaatwetenschap, maar ze is waarschijnlijk minder complex, zodat er relatief snel goede – en makkelijk te implementeren – oplossingen naar voren kunnen worden geschoven. Het is vooral zaak te vermijden dat er door de globalisering en klimaatopwarming een ‘homogenisering’ van het leven op aarde komt: dat alles er overal hetzelfde gaat uitzien. Er zijn onvoldoende studies om met zekerheid te documenteren dat het al zover is: het is niet omdat je overal dezelfde opportunistische soorten begint te zien, dat ze de winkel ook overnemen ten koste van lokale soorten.
Economische voordelen
Het is van levensbelang dat de wereld zwaar investeert in natuurbehoud. Een studie in Environmental Research Letters besloot dat bescherming van natuurgebieden tussen 2000 en 2012 meer dan 86.000 vierkante kilometer woud heeft behoed voor de kap – dat is meer dan twee keer de oppervlakte van België. Wereldwijd gaat er helaas nog elk jaar één procent van onze niet-beschermde wouden verloren. Het is een trend die we dringend moeten keren als we willen vermijden dat de klimaatopwarming zich nog erger zal manifesteren dan nu al het geval is. Wouden slaan immers grote hoeveelheden van het broeikasgas CO2 op en herbergen een grote biodiversiteit.
Het hoeft niet te verbazen dat een studie in Nature Sustainability besloot dat de economische voordelen van de bescherming van natuurgebieden veel zwaarder wegen dan wat de ontginning ervan kan opbrengen. Vooral als je de opbrengst van CO2-opslag in rekening brengt, is het verschil opvallend. Maar zelfs als je daar geen rekening mee houdt, brengt bijna de helft van de onderzochte gebieden nog altijd meer op door bescherming dan wanneer ze zouden worden ontgonnen voor bijvoorbeeld landbouw. De studie gebruikte projecties die tot vijftig jaar ver in de tijd reiken. Naast koolstofopslag zijn bevruchting van planten en buffering tegen droogte en overstromingen belangrijke ecosysteemdiensten van de natuur voor de mens. In het algemeen zou een investering van 1 euro in natuur een return van 10 euro aan goederen en diensten kunnen opleveren.
Een recente studie in Science stelde wel dat het beschermen van biodiversiteit niet altijd samenvalt met het streven naar ecosysteemdiensten of naar meer ‘culturele’ componenten van wat de natuur de mens kan brengen, inbegrepen ecotoerisme en het stimuleren van mentaal welzijn. Dat laatste kan door relatief kleine ingrepen. Als je van de saaie grasvelden in parken bloemrijke graslanden maakt, verhoogt de psychologische waarde voor mensen.
De bescherming van biodiversiteit is wel een betere garantie voor ecosysteemdiensten dan omgekeerd: het streven naar natuur voor de mens gaat niet noodzakelijk hand in hand met een verhoging van de biodiversiteit. Je moet beide actief in overweging nemen als je ze wilt meenemen in je verhaal. Overigens is meer dan de helft van de waardevolle Europese natuur nog niet beschermd. Er is ook grote winst te halen uit het verweven van natuurelementen in andere landschappen, zoals heggen en bloemenranden in landbouwgebieden. Natuur kan zelfs ‘gerestaureerd’ worden: van landbouwgronden kan met relatief weinig ingrepen mooie natuur gemaakt worden. Rewilding – het herintroduceren van verdwenen diersoorten – is nog een manier om verarmde natuur een stevig handje te helpen.
Wildmarkten
De coronapandemie heeft de risico’s van een ondoordachte omgang met onze natuur op scherp gesteld. Al te gemakkelijk bestaat de neiging om met een beschuldigende vinger te wijzen naar vleermuizen als dragers van virussen die gevaarlijk kunnen zijn voor de mens. Als wij wat minder zwaar op de natuur zouden wegen, zouden we minder problemen uitlokken.
Het risico op viruspandemieën schuilt niet in de eerste plaats in de fauna, zelfs niet in de lokale jacht van arme mensen die leven uit het woud nodig hebben voor hun schamele welzijn. Het schuilt vooral in de grootschalige handel van vlees van wilde dieren dat over grote afstanden naar wildmarkten in steden wordt getransporteerd, dikwijls om er een rijker segment van de maatschappij te voeden. Ook het ‘voeden’ van globale markten met bijvoorbeeld palmolie en vlees werkt de virale gevaren in de hand. Een studie in Nature Ecology & Evolution toonde aan dat de negatieve impact van Europa op de biodiversiteit zich voor meer dan 90 procent op de andere continenten manifesteert.
In het Centraal-Afrikaanse Congobassin wordt elk jaar naar schatting 5 miljoen ton vlees uit het regenwoud gehaald – dat is meer dan het dubbele van wat zo’n woud kan verdragen. De coronapandemie versterkt op veel plaatsen de problemen: nu er bijna geen ecotoeristen meer zijn, zijn er minder middelen beschikbaar voor natuurbehoud. Veel mensen vallen er noodgedwongen terug op lokale hulpbronnen. Ook stropers met criminele motieven krijgen en grijpen kansen.
Oplossingen liggen in het handhaven of restaureren van oorspronkelijke biotopen, het stimuleren van de ooit zo verguisde predatoren die populaties van risicozoogdieren onder controle kunnen houden en het promoten van een duurzame omgang met onze leefomgeving op grote schaal. Het zou helpen mochten meer mensen zich ervan bewust zijn dat ze niet boven de natuur staan, maar er inherent deel van uitmaken. Dan zouden ze zich misschien wat bescheidener opstellen wat haar exploitatie betreft. De natuur, inbegrepen ziekteverwekkers, houdt geen rekening met het welzijn van onze soort. We hebben ons lot voor een groot deel zelf in handen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier