‘De mens is niet gemaakt voor polygamie. We zijn geen gorilla’s’
Volgens de nieuwste wetenschappelijke inzichten is monogamie een evolutionair raadsel. Het zou slechts in uitzonderlijke gevallen voordelig zijn.
In de biologie zijn maatschappelijke systemen eigenlijk voortplantingssystemen. Er zit veel variatie op. Dat wordt al duidelijk als je alleen nog maar naar mensapen kijkt. De orang-oetan is een territoriale eenzaat. De vrouwtjes leven hoog in de bomen apart met hun jong. Er komen uitsluitend mannetjes in hun buurt als ze klaar zijn voor een nieuwe baby. De gorilla is dan weer overwegend een bodembewoner met een haremsysteem: de krachtigste man in een gebied monopoliseert een groot deel van de vrouwen. Hij moet wel constant op zijn hoede zijn voor jongere rivalen, die alles zullen doen om zijn dominante positie over te nemen. Zodra hij verdreven is, rest hem alleen een eenzame oude dag.
Chimpansees en bonobo’s, de dichtst aan de mens verwante andere dieren, leven in familiegroepen van uiteenlopende grootte. Er is een significant verschil tussen beide soorten: bij chimpansees runnen mannen de boel, bij bonobo’s zijn vrouwen de baas. Dat impliceert belangrijke verschillen in agressiviteit. Chimpanseemannen zijn testosteronbommen die vruchtbare vrouwen terroriseren en onderling veel ruziemaken. Bij bonobo’s gaat het er rustiger toe. De positie van mannen in een groep hangt af van de status van hun moeder. Als er spanningen in een bonobogroep komen, worden die weggewerkt door een explosie van seksuele activiteit, waarbij zo goed als alle groepsleden betrokken worden. Dat lijkt goed te werken.
Tot de dood ons scheidt
De mens wijkt in zijn sociale structuur sterk af van de mensapen. Dat heeft vooral te maken met het feit dat er bij ons actief vaderschap in het spel is gekomen – mensapen hebben dat niet. Onze vaders zijn in het bad van het ouderschap getrokken om samen met de moeders voor de baby’s te zorgen. Doordat onze hersenen groter werden, dreigde er een probleem te ontstaan met de bevalling, want de kopjes van de baby’s zouden niet meer door de flessenhals van het geboortekanaal kunnen. Via het passieve proces van darwiniaanse natuurlijke selectie loste de natuur dat euvel op door de bevalling te vervroegen, zodat geboortes met kleinere kopjes mogelijk werden.
Daardoor kwamen onze baby’s wel kwetsbaarder ter wereld dan de ‘kleutertjes’ die mensapenborelingen zijn. De inbreng van hun vaders bevorderde de overlevingskansen van fragiele baby’s. Het werd de basis voor een vaste band tussen moeder en vader, die gestuurd werd (en wordt) door een relatief eenvoudige chemie in onze hersenen: verliefdheid. Omdat een vaste band tussen vader en moeder niet meer essentieel was voor de overleving van de baby’s zodra ze kleuters waren geworden en door de groep werden opgenomen, verdwijnt het gevoel van verliefdheid na een aantal jaren. Het is iets waar velen van ons nog mee worstelen.
Onze voorouders konden dan beslissen om een nieuw kindje te maken met dezelfde partner, maar omdat het in de natuur dikwijls voordelig is om in te zetten op genetische variatie zullen ze er niet zelden voor hebben gekozen om over te gaan naar een andere relatie. Zo dreef onze soort naar een systeem van seriële monogamie, waarbij je in je leven een aantal relaties van telkens een aantal jaren na elkaar hebt. Het was honderdduizenden jaren lang de meest geschikte oplossing voor het soort samenleving waarin wij evolueerden.
Alleen hebben wij er, sinds we zo’n 10.000 jaar geleden vervelden van zwervende jagers-verzamelaars tot territoriale landbouwers, een extreme versie van gemaakt: absolute monogamie – het ‘tot de dood ons scheidt’-principe uit het huwelijk. Die snelle culturele ontwikkeling, in se een manier om mensen beter te kunnen controleren door ze levenslang op dezelfde plek aan dezelfde partner te binden, botst frontaal met onze prehistorische aard.
De teneur van een overzichtsartikel over monogamie in het wetenschappelijk vakblad Frontiers in Ecology and Evolution liegt er niet om. De auteur noemt het bestaan van monogamie vanuit evolutionair standpunt ‘verrassend’ (‘perplexing’ is de term die hij gebruikte). Monogamie is de uitzondering in de natuur. Van de zoogdieren, die getypeerd worden door het feit dat moeders hun jongen aanvankelijk in leven houden met moedermelk, is amper 5 procent monogaam. Zoogdiervaders zijn zelden nodig om de overlevingskansen van moeders en hun jongen te bevorderen.
Sleet op de relatie
Wolven zijn een zeldzaam voorbeeld van zoogdieren waarbij een vast koppel jaren samen blijft en voor de familie (de roedel) zorgt, dikwijls met de hulp van oudere kinderen. Wat niet wil zeggen dat een partner die sterft niet onmiddellijk vervangen wordt, zoals de Limburgse roedel met de onfortuinlijke wolvin Naya ons leerde. Maar hier moeten we toch een slag om de arm houden: misschien zijn de beschikbare gegevens onvolledig. Een studie van Noorse bevers, gepubliceerd in Behavioral Ecology and Sociobiology, concludeerde dat de als monogaam beschouwde dieren na gemiddeld zeven jaar samenleven toch van partner veranderen, omdat een van beide kiest voor een jongere indringer. De andere verdwijnt, meestal spoorloos – bevers kunnen tot 25 jaar oud worden. De partnerwissel lijkt geen zichtbaar voordeel te zijn voor de voortplanting. Het is niet uitgesloten dat het manoeuvre anticipeert op een verlies van voortplantingsmogelijkheden door het verouderen van een partner.
Sleet op een relatie
Een artikel in The American Naturalist vatte het kernachtig samen: je kunt maar beter scheiden dan weduwe worden. Bij zoogdieren investeren vrouwtjes verhoudingsgewijs nog meer in de voortplanting dan in andere dierenfamilies. Vooral zij hebben dus belang bij een goede partnerkeuze. Als er sleet op een relatie komt, kan het nuttig zijn om voor iets nieuws te gaan. Niets menselijks is een bever vreemd. Hoe meer variatie er in de kwaliteit van territoria en/of mannen zit, hoe frequenter vrouwen zullen beslissen om een relatie af te breken en met een nieuwe partner te herbeginnen. Het klinkt ontzettend plausibel.
Voor vogels zit de voortplantingswereld anders in elkaar: monogamie is er de regel. Volgens New Scientist is 80 à 90 procent van de vogelsoorten monogaam. Het is vooral nuttig als mannen moeten meehelpen met het grootbrengen van kwetsbare jongen (zoals bij de mens). Bij soorten zoals mussen en mezen, waarvan de jongen piepklein en erg hulpeloos geboren worden, redden de kuikens het niet als vaders niet helpen met het voederen. Een mezenouder moet op het hoogtepunt van de voederactiviteit zo’n 400 keer per dag in en uit een nestkast vliegen. Voor soorten zoals eenden en steltlopers, waarvan de jongen vanaf de geboorte zelf hun kostje bij elkaar scharrelen, volstaat één ouder – dat kan zelfs de vader zijn, terwijl de moeder aan een nieuw nest begint.
Als je jaar na jaar dezelfde partner hebt, moet je wel rekening houden met de mogelijkheid dat hij of zij de winter niet overleeft – koppels blijven na het broedseizoen zelden samen. Er zijn indicaties dat hoe verder vogels in de winter wegtrekken van hun broedgebied, hoe groter de kans is dat ze het volgende broedseizoen van partner wisselen. Soorten zoals sterns, die van hun broedgebieden in het noorden helemaal naar het zuiden van het zuidelijk halfrond vliegen om te overwinteren, beperken de wachttijd op de vaste broedplek in de tijd: als hun vaste partner er een week na hun aankomst niet is, kiezen ze voor pragmatisme – en dus voor een nieuwe partner. Je kunt niet blijven wachten.
Bij een partner blijven heeft uiteraard voordelen. Het zijn dezelfde argumenten die gebruikt worden om monogamie bij de mens te verdedigen – zoals ook bleek uit de resultaten van de grote seksenquête van Knack. Je kent hem of haar, je weet wat je eraan hebt, je weet hoe goed je ermee overeenkomt, en je hoeft je niet telkens opnieuw uit te sloven om jezelf als geschikt te presenteren en een keuze te maken, met het risico dat je je vergist. Het belangrijkste voordeel van monogamie is dat je min of meer weet waar je aan toe bent. Imponeergedrag kan ook ten koste gaan van energie die je niet meer in de voortplanting zelf kunt pompen.
Overspel bij mezen
Maar zelfs bij vogelsoorten die op het eerste gezicht braaf monogaam door het leven gaan, kan er ‘overspel’ zijn. Vlaamse biologen toonden al in de jaren 1990 door middel van DNA-onderzoek aan dat onze pimpelmezen sociaal monogaam zijn, dus als koppel samenleven, maar genetisch als ‘polygaam’ kwalificeren. Tot 40 procent van de jongen in een nest is afkomstig van een andere man dan de officiële vader die zich uitslooft met eindeloze voederbeurten.
Nader onderzoek wees uit dat vooral vrouwtjespimpelmezen een scheve schaats gaan rijden met een buurman, als ze ervan overtuigd zijn dat die hogere genetische kwaliteiten heeft dan hun eigen vent. Zo kunnen ze hun voortplantingssucces genetisch verhogen, en toch profiteren van de voordelen van vaderhulp die sociale monogamie biedt. Het lijkt het beste van twee werelden, en komt zeker ook in de mensenwereld voor.
Recent verscheen een schare publicaties waaruit blijkt dat de opvallende monogamie bij vogels om nog andere redenen met een flinke korrel zout moet worden genomen. Het verhaal van de hondstrouwe zwaan die wegkwijnt na de dood van zijn of haar partner is een mythe gebaseerd op menselijke dromen. Als een zwaan zich kan verbeteren door een nieuwe partner te kiezen, zal ze dat doen. Het lijkt een constante in het vogelmonogamieverhaal. Soms beslissen beide partners samen dat het beter is een einde te maken aan een relatie, zoals in het vakblad Animal Behaviour mooi werd aangetoond aan de hand van observaties van zebravinken. Twee beestjes kunnen elkaar soms gewoon niet uitstaan, wat geen goede basis is voor een relatie. Zo’n ‘relationele incompatibiliteit’ mondt gemakkelijk uit in een scheiding.
Maar meestal volgt een scheiding uit het feit dat een van beide partners zich kan verbeteren door voor een ander te kiezen. Een verslag in Animal Behaviour over magelhaenpinguïns in Argentinië vatte de waarnemingen samen met een liedje van The Clash: ‘Should I stay or should I go’. Van eerstejaarskoppeltjes scheidt liefst 71 procent, tenzij ze succesvol waren in het broeden, dan is het ‘slechts’ 47 procent. Met het ouder worden daalt het scheidingspercentage en gebeurt het alleen nog als een vrouwtje zich beduidend kan verbeteren door te switchen naar een nieuwe man en/of een nieuw territorium. Anders dan bij de mens vinden oudere vrouwen bij pinguïns makkelijker een nieuwe partner dan oudere mannen.
Een studie van wenkbrauwalbatrossen op de Falklandeilanden bracht een nogal alarmerende vaststelling aan het licht – de resultaten verschenen in Proceedings of the Royal Society B. Albatrossen, die lang leven, worden doorgaans als extreem monogaam beschouwd, maar toch bleek uit onderzoek dat elk jaar tussen de 1 en 8 procent van de koppels scheidt. Dat gebeurt vooral na het mislukken van een broedsel, wat een signaal kan zijn van de gebrekkige kwaliteit van de partner.
Er is echter vastgesteld dat er meer scheidingen zijn in jaren met warmer zeewater. Dan zijn er minder vissen en is er minder voedsel. Als gevolg van de klimaatopwarming komt dat steeds frequenter voor. Het impliceert dat oudervogels langer wegblijven van het nest voor een voederbeurt, waardoor de stress van de ouder die het kuiken bewaakt toeneemt, want in principe moet hij of zij wachten tot de andere terug is. Een snelle verandering van de omgevingsomstandigheden kan ertoe leiden dat vogels een foute inschatting maken van de kwaliteit van hun partner en een scheiding in gang zetten, terwijl die partner er eigenlijk niets aan kan doen en het slachtoffer is van verslechterende vistoestanden die álle vogels treffen. Maar dat weten de dieren niet.
Ongezonde polygamie
Wiskundige modellen hebben aangetoond dat te veel scheidingen in een dierenpopulatie die daar niet op ingesteld is tot afkalving van haar succes kan leiden. Over de wenkbrauwalbatros hoeven we ons vooralsnog niet veel zorgen te maken: op de Falklands broeden een half miljoen koppels. Maar de ontdekking van de groeiende frequentie van scheidingen voedt de vrees dat snelle omgevingsveranderingen de populatie zo zwaar kunnen ontwrichten dat ze in de problemen komt. Er zijn voorbeelden van dramatische populatiecrashes uit het verleden. Dieren beschikken niet over dezelfde mechanismen als wij om vast te stellen dat er van alles verandert in hun leefomgeving. Ze kunnen evenmin drastische maatregelen nemen om het tij te keren – het is zelfs voor ons al moeilijk.
Het spreekt vanzelf dat de natuur ons veel kan leren over ons eigen gedrag. Het is ook evident dat wij ons onderscheiden van de meeste andere soorten doordat wij zicht hebben op hoe ons leven georganiseerd is en we daarop kunnen inspelen. Wij zijn de enige diersoort die met dank aan technologische hulpmiddelen haar eigen voortplanting onder controle kan brengen, zelfs lam kan leggen, en haar seksualiteit kan richten op persoonlijk genot in plaats op kinderen maken. Het verhoogt de druk op de biologisch uitzonderlijke absolute monogamie. De recente evolutie van onze maatschappij naar samengestelde gezinnen is een evolutie naar een structuur waar we meer voor gemaakt zijn. Veel mensen voelen zich er beter bij dan in het keurslijf van ‘tot de dood ons scheidt’.
Het is ook duidelijk dat wij biologisch niet gemaakt zijn voor polygamie. Wij zijn geen gorilla’s. Polygamie – in de betekenis van rijke oudere mannen die er harems van vrouwen opna houden – is een biologische aberratie die als neveneffect het vergroten van de ongelijkheid tussen vooral mannen heeft. Als er één goed recept voor onrust in maatschappelijke mensensystemen is, zijn het gefrustreerde jonge mannen die niet aan een lief raken. Mannenmacht extreem etaleren is zelden bevorderlijk voor de stabiliteit. Daar zien we ook vandaag nog glasheldere voorbeelden van. •
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier