Biotech in Vlaanderen: ‘Het nut van lama-antistoffen voor de mens hebben we compleet toevalllig ontdekt’
Johan Cardoen is een sleutelfiguur in de Vlaamse biotechwereld. Samen met twee collega’s bundelde hij zijn ervaringen in een lijvig boek. Omdat hij met de ziekte MS worstelt, bekijkt hij zijn sector nu met andere ogen.
Je hoort aan zijn taalgebruik dat biotechpromotor Johan Cardoen bioloog van opleiding is. Hij hanteert vlotjes termen als ecosysteem en niche. Hij volgde ook businessopleidingen en schermt moeiteloos met concepten als benchmarking en waarde-inflectiepunten. Cardoen bewoog zich tijdens zijn loopbaan voortdurend op het raakvlak van wetenschap en valorisatie, het omzetten van kennis in economische waarde. Samen met Jo Bury, stichtend directeur van het Vlaams Instituut voor Biotechnologie (VIB), en Dirk Reyn, die voor Janssen Pharmaceutica werkte en daarna diverse bedrijven oprichtte, schreef hij het boek Biotech in Vlaanderen, een kanjer van bijna vierhonderd bladzijden met onder meer een overzicht van de relevante bedrijven in de sector.
Het verhaal begint veertig jaar geleden. Wanneer ging voor u de Vlaamse biotech officieel van start?
Johan Cardoen: In de jaren 1970 beleefden we de doorbrak van recombinant-DNA, de nieuwe technologie om met genen te werken. Aan de universiteiten van Gent en Leuven begonnen topwetenschappers die te gebruiken. In Gent waren Jeff Schell en Marc Van Montagu geïnteresseerd in gewasonderzoek. Walter Fiers in Gent en Herman Van den Berghe in Leuven bogen zich over menselijke ziektes. Zij waren de pioniers. In 1982 werd het eerste Vlaamse biotechbedrijf opgericht: Plant Genetic Systems (PGS). Het vroeg in 1983 zijn eerste octrooi aan. Toen is de trein vertrokken. Vandaag geeft de sector werk aan zo’n zestigduizend mensen.
Hoe kwam u in de sector terecht?
Cardoen: Als jonge onderzoeker aan de KU Leuven las ik in Knack een interview met Marc Zabeau, die toen onderzoeksdirecteur van PGS was. Ik was geïntrigeerd en diende zelf een voorstel tot samenwerking in. Ik werkte op een eiwit uit de coloradokever dat de potentie had om een krachtig natuurlijk insecticide te worden en stelde PGS voor om het als bescherming in gewassen in te bouwen. Helaas zag ik over het hoofd dat het zo giftig was dat de proefdieren die men voor veiligheidstesten had moeten gebruiken op slag dood zouden vallen. Het was meteen einde verhaal.
Toch bent u bij PGS beland?
Cardoen: Een paar maanden na dat debacle vroeg het bedrijf me of ik op de patentendienst wilde komen werken. Ik heb het aanbod aanvaard.
Hoe komt het dat Vlaanderen zo sterk is in biotech?
Cardoen: Het is een sterk door kennis gedreven sector. Vlaanderen heeft geen grondstoffen en moet het dus vooral van kennis hebben. De Vlaamse overheid heeft de ontwikkelingen vanaf het eerste uur gesteund. De Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Vlaanderen (GIMV) voorzag in de eerste financiële middelen.
Kennis is cruciaal voor valorisatie?
Cardoen: Walter Fiers was de eerste in de wereld die het genoom van een virus in kaart bracht – uit zijn werk is het bedrijf Innogenetics ontstaan. Aan de basis van PGS lag de ontdekking dat een specifieke bacterie kon fungeren als vehikel om genen in planten te brengen en zo hun opbrengst te verhogen. Vier dagen na de patentaanvraag op 13 januari 1983 diende de Amerikaanse zaadreus Monsanto een vergelijkbare aanvraag in. Hij was gelukkig net te laat.
In jullie boek staat dat Monsanto het idee op een congres in de Verenigde Staten pikte uit een lezing van medeontdekker Schell.
Cardoen: Daar lijkt het op, ja. Wetenschappers waren toen soms wat naïef, zeker wat patenten betreft. Ze deelden hun kennis te genereus.
U hebt niet lang op de patentendienst van PGS gewerkt.
Cardoen: Twee jaar lang heb ik getwijfeld of ik terug zou gaan naar het wetenschappelijk onderzoek. Ik had zelfs al een afspraak om voor het Centrum voor Menselijke Erfelijkheid in Leuven te gaan werken op onderzoek naar de ziekte van Alzheimer. Maar finaal heb ik beslist om in de valorisatie te blijven. Ik kwam in de technologieverwerving terecht en reisde de wereld af op zoek naar goede wetenschappers en technologie die nuttig kon zijn voor PGS.
Als je ziet hoe complex een ziekte kan zijn, is het soms miraculeus dat de geneeskunde toch een oplossing vindt.
Parasiteren bedrijven op die manier niet op kennis die aan universiteiten wordt vergaard?
Cardoen: In het begin was dat misschien het geval, vooral omdat universiteiten te weinig ervaring hadden met het valoriseren van hun kennis. Nu hebben ze professionele technologietransferdiensten die garanderen dat ze gehonoreerd worden voor hun werk. Kennisinstellingen en bedrijven zijn natuurlijke, complementaire partners.
Is wetenschap zonder valorisatiekansen minder waardevol?
Cardoen: Zeer zeker niet. Er moeten constant nieuwe inzichten komen, ook op het vlak van technologieontwikkeling, want je weet zelden op voorhand of iets valorisatiepotentieel heeft. De nieuwe CRISPR-Castechnologie om genen te bewerken is een toepassing van een natuurlijk verdedigingsmechanisme van bacteriën tegen virussen. De ontdekkers waren niet op zoek naar nieuwe technologieën, maar hebben er wel een Nobelprijs voor gekregen. Iets vergelijkbaars gebeurde met immuuntherapie als kankerbehandeling. Fundamenteel onderzoek zal altijd grote waarde hebben.
De pioniers PGS en Innogenetics hebben wat aan reputatie ingeboet. Beschouwt u ze nog als succesverhalen?
Cardoen: Natuurlijk. Ze zijn verkocht aan grote bedrijven en hebben veel waarde gegenereerd voor de eerste geldschieters, zoals GIMV. Dat geld is geïnvesteerd in nieuwe bedrijven. Mensen die bij PGS en Innogenetics werkten, hebben een pool van talent gevormd waaruit andere bedrijven konden rekruteren.
Veertig jaar Vlaamse biotech lijkt toch niet echt veel succesnummers te hebben opgeleverd.
Cardoen: Wat is een succesnummer? Het ultieme succes is natuurlijk een bedrijf dat uitgroeit tot een onderneming met een paar duizend werknemers die draait op inkomsten uit de verkoop van eigen producten. Zo zijn er in de VS slechts een tiental, zoals Genentech en Amgen. In Vlaanderen zijn Galapagos en Argenx groot geworden. Argenx is pas in 2008 opgestart, midden in de financiële crisis, maar is nu met ongeveer 1500 werknemers het grootste biotechbedrijf in Europa. Het heeft veel risico’s genomen, maar die hebben gerendeerd. De waarde van het bedrijf wordt op 27 miljard euro geschat. Het heeft stoffen in zijn portefeuille voor de strijd tegen auto-immuunziektes, waarbij iemands afweer zijn eigen lichaamscellen aanvalt. Ze hebben het potentieel om uit te groeien tot blockbustergeneesmiddelen die meer dan een miljard euro per jaar opleveren.
Kun je Galapagos na de recente perikelen nog wel zien als een succes?
Cardoen:(aarzelt) We moeten erkennen dat het wat moeilijk is geworden. De stap naar het op de markt brengen van middelen die uit onderzoek komen, gaat gepaard met uitdagingen die we misschien onderschat hebben. Het als veelbelovend gepresenteerde geneesmiddel tegen reuma van Galapagos heeft in de VS tegenkanting gekregen, waardoor het bedrijf waarde verloor. Maar het heeft nog altijd een stevige cashpositie en zijn focus op kankertherapie biedt nieuwe perspectieven.
Het zou nuttig zijn mocht er een Vlaams groeikapitaalfonds komen voor het opschalen van bedrijven.
Jullie boek lijkt meer aandacht te hebben voor de financiering van de sector dan voor het onderzoek.
Cardoen: Dat was niet de bedoeling. Onderzoek komt altijd eerst. Maar we mogen niet onderschatten hoe belangrijk het ecosysteem is dat de Vlaamse biotechsector gecreëerd heeft. Het moederhuis van Janssen Pharmaceutica, het Amerikaanse Johnson & Johnson, plant samen met de Chinese investeerder Legend een productiefaciliteit voor de brandnieuwe CAR-T-kankertherapie. Na uitgebreid onderzoek van een rist Europese mogelijkheden is Gent gekozen als locatie voor de fabriek, die werk zal bieden aan meer dan duizend mensen. Vooral het feit dat hier zo veel talent rondloopt, trok hen over de streep.
Wat vindt u zelf het mooiste wat de Vlaamse biotech heeft gerealiseerd?
Cardoen:(na lang nadenken) De ontdekking dat antistoffen uit de afweer van lama’s nuttig kunnen zijn voor de mens was fantastisch, zeker omdat ze compleet toevallig gebeurde. Ze vormde de basis voor vijf bedrijven en wordt nu ingezet voor zowel biologische gewasbescherming als de behandeling van borstkanker.
Met gewasbescherming komen we bij de wenselijkheid van genetische modificatie in de landbouw. Daar bestaat in Europa weerstand tegen.
Cardoen: En daarom hebben we in Europa niet ten volle de vruchten kunnen plukken van onderzoek waar Vlaanderen een grote rol in heeft gespeeld. Vroeger was de situatie wel anders. Toen werden er vreemde genen in gewassen ingeplant. Vandaag draait gentechnologie vooral om het optimaliseren van de eigen genen van een plant. Met CRISPR-Castechnologie kun je dat nauwgezet doen. Toch wil Europa ook die techniek reguleren als genetische modificatie, terwijl dat elders in de wereld niet nodig is. Het Europees Parlement heeft recent wel signalen gegeven dat het openstaat voor een nieuwe aanpak. Hopelijk lukt dat, zeker als je ziet hoe nuttig de techniek kan zijn om grote hedendaagse uitdagingen aan te pakken.
Zoals?
Cardoen: Zoals de klimaatopwarming of het gegeven dat 70 procent van het zoet water in de wereld naar landbouw gaat. Als je gewassen resistenter kunt maken tegen droogte of minder afhankelijk van meststoffen, kun je hun ecologische voetafdruk significant verkleinen.
Het gebruik van gentechnologie in de geneeskunde wekt minder weerstand op.
Cardoen: Inderdaad. In de jaren 1960 werd insuline voor de behandeling van diabetes uit varkens gehaald. Dat kon voor problemen zorgen, omdat die stof lichtjes verschilt van de onze. Later is het DNA voor menseninsuline ingebracht in bacteriën, die het aan de lopende band produceren. Dat is DNA-technologie, maar er is nooit tegen geprotesteerd.
Wereldwijd zouden elk jaar 2 miljoen patiënten profiteren van met Vlaamse kennis ontwikkelde geneesmiddelen. Maar twee derde daarvan komt van slechts twee middelen.
Cardoen: Iedereen wil een blockbustergeneesmiddel, maar het lukt slechts weinigen. Dat is hoe de markt werkt. We hebben Vlaamse successen geboekt met middelen tegen hepatitis en aids, en met bloedklonteroplossers. Ik zie wel blockbusterpotentieel in Vyvgart, een middel van Argenx tegen auto-immuunziektes.
U lijdt zelf aan de auto-immuunziekte multiple sclerose (MS). Kijkt u daarom op een andere manier naar medische ontwikkelingen?
Cardoen: Ik heb de diagnose van MS in 1998 gekregen. Toen verzekerde men me dat er tien jaar later efficiënte geneesmiddelen zouden zijn, maar er is nog altijd niets. Soms lijkt het miraculeus dat de geneeskunde een behandeling voor een ziekte vindt, als je ziet hoe complex het kan zijn. Daarom heb ik nog meer bewondering voor het werk van gepassionneerde onderzoekers.
Hoopt u niet meer op genezing?
Cardoen: Ik hoop vooral dat mijn ziekteproces gestabiliseerd kan worden, zodat het niet nog erger wordt. Ik heb niet het gevoel dat er een behandeling op komst is die me kan genezen.
Is dat niet ontgoochelend?
Cardoen: Nee. Ik weet uit ervaring hoe moeilijk het is om een goed werkend geneesmiddel te vinden.
In jullie boek beschrijven jullie ook hoe de Vlaamse biotechsector tijdens de coronacrisis crashte.
Cardoen: Ik wil toch benadrukken dat biotech een sleutelrol heeft gespeeld in de strijd tegen het coronavirus, onder meer door de massaproductie van PCR-testen en werkzame vaccins. Maar het virus heeft het financieringsklimaat voor beginnende bedrijven veranderd. Tussen 2015 en 2020 was het klimaat gunstig. Toen zocht kapitaal interessante projecten. Vandaag moeten projecten zelf op zoek naar kapitaal. Het duurt veel langer om start-ups gefinancierd te krijgen.
Zijn investeerders terughoudender geworden door een gebrek aan echte succesverhalen?
Cardoen: Ze nemen minder risico’s. Het is nu extra belangrijk dat starters kunnen terugvallen op instanties als het VIB, dat een gamechanger is geweest in de Vlaamse biotechwereld door de kwaliteit van onze wetenschap op te drijven en internationale toppers aan te trekken. Het VIB investeerde ook in incubatoren, waarin veelbelovende ideeën kunnen worden uitgewerkt om ze interessanter te maken voor investeerders.
Hebt u na uw lange loopbaan nog een droom?
Cardoen: Ik hoop een van onze bedrijven te zien uitgroeien tot een duurzaam biofarmabedrijf dat een wereldspeler wordt. Argenx heeft dat potentieel.
En in de agrosector?
Cardoen: Biotalys, dat lama-antistoffen inzet als biologische bestrijdingsmiddelen, heeft veel potentieel. Het staat ver met een eerste product tegen schimmelziektes. Ik verwacht ook veel van Aphea.Bio. Dat bedrijf onderzoekt of bodemmicroben die in symbiose met plantenwortels leven, gebruikt kunnen worden om plantenziektes te bestrijden en gewassen beter te doen groeien. Het is pas in 2017 opgericht, maar brengt dit jaar al de eerste groeistimulator voor tarwe op de Europese markt.
Ziet u nog hiaten in onze biotechwereld?
Cardoen: We zouden meer kunnen inzetten op de financiële verankering van Vlaamse bedrijven. Maar dan moeten er meer financiële mogelijkheden komen. Het kost 1 à 2,5 miljard euro om een geneesmiddel op de markt te brengen. Het zou nuttig zijn mocht er een Vlaams groeikapitaalfonds komen voor het opschalen van bedrijven. In de VS zijn die heel belangrijk. Onder meer daarom zijn Galapagos en Argenx ook op de Amerikaanse beurs genoteerd. Maar zo loop je het risico dat hun strategisch beslissingscentrum naar de VS verhuist. Dat kun je counteren met een eigen groeikapitaalfonds. Ik hoop dat iemand die uitdaging aangaat.
Jo Bury, Johan Cardoen en Dirk Reyn, Biotech in Vlaanderen. Een straf verhaal, Witsand Uitgevers, 25 euro.
Johan Cardoen
1958: Geboren in Galmaarden.
1987: Doctor in de wetenschappen (KU Leuven).
1988-1999: Werkzaam bij PGS.
1999-2012: Werkzaam bij CropDesign, onder meer als ceo.
2012-2020: Managing director VIB.
Tot op heden: Lid van de raad van bestuur van verschillende biotechbedrijven.