Beestenboel: kolganzen breiden gezin uit door adoptie
De kolgans heeft een goed jaar achter de rug. Er zitten grote gezinnen in onze poldergebieden.
De kolgans is een vrij kleine gans met een herkenbare witte band (‘kol’) rond de basis van de roze snavel. Jonge vogels hebben die kol nog niet, zodat ze er wat anders uitzien dan hun ouders. Wetenschappers gebruiken het verschil om het broedsucces van de kolgans te bepalen aan de hand van waarnemingen in de winter. Kolganzen overwinteren in polder- en andere landbouwgebieden in de Lage Landen, maar ze broeden overwegend in nattere delen van de verlaten Russische toendra waar ze minder gemakkelijk te bestuderen zijn.
Eind november lanceerden Nederlandse ganzenonderzoekers een bijna euforisch bericht: het broedseizoen van 2020 was het beste sinds 2013, met 18 procent jonge vogels in de populatie – in 2017 was het amper 8 procent. Om een populatie op peil te houden, is 18 procent jongen het minimum.
Kolganzen reizen graag in familiegroepjes, waardoor ook de gezinsgrootte bepaald kan worden. Gemiddeld brengen succesvolle koppels twee jongen mee, maar deze winter zijn gezinnen met vier tot zes jongen vrij algemeen. Er worden zelfs families met tien jongen gezien. Die zijn waarschijnlijk het gevolg van natuurlijke adoptie. Als ganzenkuikens in de losse broedkolonies hun ouders kwijtraken, bijvoorbeeld na verstoring door een ganzeneter als een poolvos of zeearend, kunnen ze zich aansluiten bij een ander gezin.
Het aantal overwinterende kolganzen in Vlaanderen is sinds de jaren 1990 bijna verdrievoudigd.
Omdat de ouders hun jongen alleen begeleiden en bewaken, maar niet voeden, maakt dat niet zoveel verschil. Grotere families krijgen in de wintergebieden gemakkelijker toegang tot betere graaslanden, wat een concurrentieel voordeel is.
Het hogere broedsucces in 2020 zou toe te schrijven zijn aan een groot aantal lemmingen op de toendra, waardoor poolvossen minder ganzenkuikens aten. Op langere termijn lijkt 18 procent jongen echter bedroevend laag. Tot in de jaren 1990 waren proporties van 50 procent jongen in de winterpopulatie geen uitzondering. Misschien is de procentuele afname deels een passief gevolg van groeiende ganzenpopulaties, waardoor er verhoudingsgewijs meer volwassen vogels zijn. Want kol- en andere ganzen doen het de laatste kwarteeuw bij ons uitzonderlijk goed.
In 2020 publiceerden biologen Eckhart Kuijken en Koen Devos (van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek) in het blad Natuur.oriolus een analyse van het wedervaren van onze winterganzen. Ganzen doen het uitstekend dankzij een betere bescherming en een veranderend landbouwlandschap. Productieve graslanden en oogstresten op winterakkers zijn junkfood voor de dieren, waardoor ze gemakkelijker de winter overleven en in betere conditie aan het broeden kunnen beginnen.
Het aantal overwinterende kolganzen in Vlaanderen is sinds de jaren 1990 bijna verdrievoudigd. Gemiddeld zijn er nu zo’n 60.000. De laatste koude winter (2010/11) kende een piek van bijna 150.000 vogels.
In Nederland overwinteren zo’n 850.000 kolganzen – de wereldpopulatie wordt op 2 miljoen vogels geraamd. Ondanks haar fragiele broedsucces hoeven we ons dus niet al te veel zorgen te maken over het welzijn van de kolgans. Maar in de wispelturige natuur is een plotse kentering niet uit te sluiten. Waakzaamheid blijft in alle omstandigheden geboden.
Beestenboel
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier