Beestenboel: de berkenreuzenhoutwesp is gigantisch, maar steekt gelukkig niet
Reuzenhoutwespen zijn gigantisch, maar ze steken gelukkig niet. Ze leven van stervende bomen.
Soms krijg je berichten binnen die je voor een aangenaam dilemma plaatsen: is het bericht het interessantst, of is het de boodschapper? Begenadigd natuurkenner Lex Peeters, een Nederlander uit het grensgebied met onze Noord-Limburgse heide- en zandgronden, beschrijft het leven van een speciale reuzenhoutwesp die vijftien jaar geleden in onze regio aankwam. Zijn bericht leest als een schoolvoorbeeld van hoe een soort kan fungeren als biotoopje voor een kleine gemeenschap van andere soorten.
Maar eerst een verduidelijking: de soort die in ons taalgebied doorgaans als ‘reuzenhoutwesp’ wordt gelabeld, is niet de soort waarover het hier gaat. De originele reuzenhoutwesp viseert naaldhout, terwijl het in dit geval om een soort gaat die vooral op berken wordt gezien, hoewel ze ook beuken en andere loofbomen aankan.
Reuzenhoutwespen kunnen tot 4 centimeter groot worden. Ze zijn overwegend bruinzwart met geel gekleurd, in diverse schakeringen. Het zijn goede vliegers die zich gemakkelijk kilometers ver kunnen verplaatsen, wat hun verspreiding ten goede komt. Voor hun voortplanting zijn ze afhankelijk van stervende of dode bomen, want de vrouwtjes leggen hun eitjes in verzwakt hout. De larven leven in en van het hout tot ze, na een verpopping, volwassen worden en uitvliegen. De boor waarmee ze eitjes leggen is lang, dun en zwart. Ze kan met een angel verward worden, maar ondanks hun schrikwekkende voorkomen zijn reuzenhoutwespen niet gevaarlijk voor de mens: ze steken niet (en bijten niet). Ze viseren hout, geen warmbloedige bangeriken.
Sluipwespen droppen hun eitjes ín de larven van reuzenhoutwespen. Hun jongen groeien, terwijl de gastheren verteren.
Het verhaal van Lex Peeters focust op de berkenreuzenhoutwesp. Ze profiteert van een modern, ecologisch verantwoord bosbeheer, waarbij stervende berken niet meteen uit een landschap worden verwijderd. Met hun legboor maken de vrouwtjes gaatjes in het verzwakkende hout, waarna ze er eitjes in achterlaten. In dezelfde beweging geven ze wat sporen van een zwam mee: het doolhofelfenbankje. Die produceren meteen een schimmelnetwerk, dat in eerste instantie fungeert als voedsel voor de piepjonge wespenlarven. Door zijn woekeringen maakt de schimmel het hout ook zachter en dus verteerbaarder voor de opgroeiende larven, die er zich een weg doorheen vreten. Tijdens hun ontwikkeling blijven stukjes schimmel in de huidplooien van de larven steken, waardoor ze later, als volwassen wespen, sporen ervan aan hún jongen kunnen meegeven.
Maar de mooie samenwerking tussen plant en dier heeft een prijs: er zijn namelijk drie sluipwespsoorten die de geuren van de schimmels gebruiken om de larven van de houtwespen te vinden. Ze maken met hun legboor gaatjes in het hout om eitjes in het dikke lijf van reuzenwespenlarven te droppen. Hun jongen groeien terwijl hun onfortuinlijke gastheer of -vrouw levend verteert. Alsof dat niet genoeg is, is er een vierde parasiet opgedoken: een zwaardwesp, die de sluipwespen volgt om van hun zoektocht te profiteren en eitjes in reuzenhoutwespen te leggen. Waarschijnlijk gebruikt ze voor de eileg de boorgaatjes van de sluipwespen, want haar boororgaan lijkt zelfs te zwak om door stervend hout te kunnen gaan.
Tegen de eindconclusie van Lex Peeters is niets in te brengen: de larven van reuzenhoutwespen moeten wel érg voedzaam zijn om zo’n doorwrocht parasitair systeem in stand te kunnen houden.
Beestenboel
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier