Zoeken naar vrijheid op het Chinese platteland: ‘Als je toelating vraagt, is het antwoord meestal nee’

De architect, professor Li Xiaodong, met het interieur van de bibliotheek op zijn scherm. © Maria Fialho
Sus van Elzen
Sus van Elzen Sus van Elzen is journalist en auteur

Terwijl Chinese steden stikken, bloedt het platteland dood. Sus Van Elzen trok naar Jiaojiehe, naar de bibliotheek die het boerendorp in leven houdt.

Herfst in Peking is het seizoen van zonneschijn en vallende bladeren. Het is nog lang niet koud en soms — zoals nu — heeft een zachte wind de smog weggeveegd en jaagt hij grote gele en rode bladeren voor je uit. Peking, vol met bomen, is zo gezien een mooie stad.

Maar Pekingers willen wandelen nu, de stad ontvluchten en de heuvels in. Anderhalf uur rijden naar het noorden, in de richting van de Chinese Muur — ‘de Grote muur’– en je bent buiten. Peking is ongelooflijk groot.

Maar de Liyuanbibliotheek waar we naartoe gaan, staat in Jiaojiehe. Dat is een nog amper bestaand dorpje in een lieflijke vallei waar misschien nog maar vijftig families wonen in een handvol huizen. Dit is een boerendorp dat van landbouw leeft. Wie hier opgroeit en twintig jaar oud wordt, smeert hem naar Peking en komt alleen terug wanneer het Chinees Nieuwjaar is, met cadeaus en om dag te zeggen. Jiaojiehe en duizenden soortgelijke dorpen in China lopen leeg of zijn al op sterven na dood. Het is zo erg dat zelfs de regering in Beijing oog krijgt voor het probleem. Xi Jinping, president van China, gaat zo al eens ergens op bezoek, projecten bekijken op het platteland.

De bibliotheek die we vandaag bezoeken is zo’n project, bedacht door de vindingrijke architect Li Xiaodong bij wijze van toeristische attractie voor Pekingers, om Jiaojiehe te helpen overleven. Ze staat even verder in de vallei, half verborgen tussen lage kastanjes en perzikbomen, des te discreter omdat ze, een gebouwtje van glas en beton, rondom en bovenaan bekleed is met boomtakjes die het beschermen, licht en temperaturen filteren en het gebouw, geholpen door de architectuur van Li die met water en luchtcirculatie werkt, helpt isoleren en, eigenlijk, onafhankelijk maken: het gebouw heeft geen elektriciteit…

De bedoeling, zegt Li Xiaodong, professor aan de School voor Architectuur van Tsinghua Universiteit in Peking en laureaat van veel internationale wedstrijden, was dat mensen van buitenaf de boeken zouden aanbrengen: wie drie boeken cadeau gaf, mocht er één uitkiezen om mee naar huis te nemen. Op weekdagen zou de bibliotheek open zijn voor de dorpelingen en gesloten voor het publiek van buitenaf, in de weekends zou ze open zijn voor het grote publiek (Pekingers wandelen steevast op zondag). Zo loopt het misschien ook, behalve dat voor ons de bibliotheek gesloten was, voor de winter.

De Liyuan-Bibliotheek in Jiaojiehe.
De Liyuan-Bibliotheek in Jiaojiehe.© Maria Fialho

‘Ach,’ zei de architect, ‘zo groot is die bibliotheek ook niet.’ Het was blijkbaar ook niet in de eerste plaats om de boeken te doen, en in deze dagen van toenemende censuur en alomtegenwoordige controle was het hele bibliotheek-idee al riskant. Boeken zijn vandaag sowieso verdacht. Men mag trouwens ook zomaar geen boeken meer komen brengen. Wie een boek wil geven, moet eerst op de website nagaan of het wel toegelaten wordt. Het is een uitlopertje van de voortschrijdende controleziekte vanuit Peking. Maar dat laatste is voor de bewoners van de Volksrepubliek al even een aspect van het gewone leven: ze wennen eraan. Li ook.

Hij legt de achterliggende bedoeling uit van het project. De boeken zijn daarin maar een excuus. Het doel is het dorpje iets specifiek te geven, niet met landbouw verbonden en toch een beetje, dat het tevoren niet had, en dat tegelijk origineel zou zijn, en bezienswaardig, zodat het toeristen zou aanlokken die parkeergeld zouden betalen, en gaan lunchen in de drie restaurants, een boek meebrengen, en misschien een cent bijdragen in de kas voor het onderhoud van de bibliotheek… De bedoeling is, op langere termijn, op grotere schaal en met veel andere dorpen, het Chinese platteland in leven houden.

Daar draaide het voor Li Xiaodong ook om, toen hij in 2004, na acht jaar architectuurstudie in Nederland en nog eens acht jaar studie, research en lesgeven in Singapore, terug naar Peking kwam. Hij was de eerste Chinese architect, zegt hij, die begon met projectjes op het platteland. Waarom? ‘Omdat je op het platteland minder bureaucratie hebt, omdat je er minder toelatingen moet vragen. Omdat je er vrijer bent.’

‘Als je toelating vraagt, is het antwoord meestal nee. Die bibliotheek zou ik in Peking nooit goedgekeurd gekregen hebben.’ Daarom zijn de meeste van die plattelandsprojectjes er gekomen zonder toestemming, zijn ze op onofficieel verkregen grond neergezet met geld dat een beetje van overal bijeengesprokkeld werd, soms uit eigen zak. Voor de architect zijn het een soort experimenten. De filosofie is dat het zal duren zolang het duurt.

En de filosofie van de architect Li? ‘Chinese architectuur werkt met vogelperspectief’, zegt hij. ‘Ze wil het hele beeld, met de mensen in het landschap. Van boven gezien, zoals op de klassieke Chinese landschapschilderijen, met een veelvoud van verdwijnpunten. Je ziet de berg, maar je kijkt ook achter de berg. Je plaatst jezelf in een bestaande realiteit, hier dus China. Zo kun je een identiteit opbouwen. Maar om een identiteit op te bouwen moet je voor jezelf kunnen denken, onafhankelijk. Daar is tijd voor nodig.’

Hij spreekt over Liang Sicheng, de vader van de moderne Chinese architectuur die uit Amerika terugkwam in 1950 om te helpen met de opbouw van het ‘Nieuwe China’. En van de Amerikaans-Chinese architect I.M. Pei: ‘Je moet weten wie je bent voor je modern kunt zijn.’

De hedendaagse torengebouwen waar Peking vol mee staat (zoals ook Hong Kong) zijn zo ver nog niet: sta je in de zakenwijk van Peking, dan zou je gelijk waar in de wereld kunnen staan. In Tokio heb je dat niet: daar zal je altijd weten dat je in Japan bent. ‘Dat komt door de cultuur,’ zegt Li, ‘150 jaar geleden werd China zwaar beschadigd door de Opiumoorlogen met Groot-Brittannië. Daarna moest het bijna opnieuw beginnen en vond het niet zo gauw de weg. Maar Japan opende al driehonderd jaar geleden de deur voor westerse invloeden en modernisering, en heeft dus veel meer tijd gehad. Wij hebben ook tijd nodig.’ Hij haalt een oud boek aan, uit de jaren 1850, van de Chinese auteur Wei Yuan, over architectuur in de wereld, de niet-Chinese wereld dus. ‘In Japan ontdekten ze dat boek, en maakten het verplichte lectuur voor al hun ambtenaren die met bouwen bezig waren. In China werd het verboden. Dat is het verschil.’

Bovendien zit China met een gebrek aan creativiteit. Li Xiaodong en zijn collega’s moeten, om dat te doorbreken, zoveel mogelijk ‘buiten de hokjes’ proberen te denken — lees, te ontwerpen. Dat helpt om, bijvoorbeeld, een concept te maken voor de urbanisatie van het platteland, waarbij een stadje uit de grond spruit voor nieuwe bewoners, de dorpelingen in hun grotendeels bewaarde dorp blijven wonen, en toch de opervlakte landbouwgrond gelijk blijft. ‘We hebben dat tien jaar gelden al voorgesteld,’ zegt Li, ‘nu schijnen ze ermee te beginnen. Voor de boeren is het goed: die behouden hun landbouwkarakter, maar hun leven wordt er een stuk beter door.’

Wang Fuying, bibliothecaris van de bibliotheek in Jiaojiahe.
Wang Fuying, bibliothecaris van de bibliotheek in Jiaojiahe.© Maria Fialho

In het dorp werkt mevrouw Wang Fuying intussen niet meer op het veld, sinds ze de bibliotheek openhoudt. En aangezien die voor de winter gesloten is, zit zij op de hoek van de straat te babbelen met andere dorpelingen. In de weekends, zegt ze, ziet de bibliotheek wel tweehonderd bezoekers per dag komen. Zonder hen zouden de twee restaurants van het dorp al gesloten zijn. Het project lijkt op weg om zijn doel te bereiken.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content